
Via een stenen wenteltrapje daalde hij af. Broodmager, kaal, bebrild, met een zwart pak en op glimmende zwarte schoenen kwam hij uit het kleine hokkerige huisje. Bij iedere trede hield ik mijn hart vast. Mijn blik gefixeerd op zijn voeten die hij nu eens overdwars, dan weer achterstevoren of half op het randje neerzette.
Toen hij met horten en stoten op straatniveau was aangekomen, nam ik hem op mijn rug. Bijna honderd jaar oud inmiddels, zeven jaar ouder dan hij in werkelijkheid geworden is, hing opa Koek met zijn hoofd over mijn schouders en stak een sigaar op. Hij vertelde me met een zeker bravoure over allerlei avonturen – hij schepte zelfs een beetje op – en ik vond het, al ging de last gaandeweg wel zwaarder wegen, een genoeglijk tochtje met mijn grootvader die ik bij leven in feite nauwelijks heb gekend.
Tot we via de onverharde stoffige weg weer een huisje naderden. Het leek hetzelfde huisje als zonet, maar op een andere plek nu. En er lag een brede sloot voor waarover een diep doorbuigende gladde plank lag bij wijze van brug. En hoewel hij beweerde daar prima zelf overheen te kunnen lopen, sloeg de angst me om het hart. “Hoe krijg ik opa aan de overkant?” was dan ook de prangende vraag waarmee ik vanmorgen uit deze beklemmende droom ontwaakte.
Het zal er wel mee te maken hebben dat ik gisteren voor het eerst het trouwboekje van opa en oma Koek onder ogen kreeg. “Gehuwd op 3 oktober 1907” staat er in plechtige letters. En op de volgende bladzijde de lijst met de doopnamen en geboortedata van 14 kinderen, van 1908 tot 1927. Toen was de bladzijde vol.

Op de achterkant was nog ruimte voor “aanteekeningen”. Daar stond nummer 15, mijn vader Petrus Gerardus Koek, geboren 15 juli 1929. Geen wonder dat ze thuis regelmatig zijn verjaardag vergaten. Hij was geen kind, maar een “aanteekening”.

Bij het trouwboekje zat ook nog een ander boekje met de titel “Kerkboek voor de katholieke Man en Vader, overwegingen en gebeden, door P. fr. Deodatus Vergeer O.F.M.” uit 1947. En al is dit schrijven pas veertig jaar na het huwelijk van opa en en oma gepubliceerd, het beschrijft wel nauwkeurig de bronnen van het ontstaan van zulke enorme arme gezinnen als het hunne.
Deodatus Vergeer houdt de katholieke man namelijk voor hoe verderfelijk elke vorm van geboortebeperking is. Op bladzijde 93 en 94 schrijft hij onbeschaamd:
” Men wil van de huwelijksrechten gebruik maken, zonder de huwelijksplichten op zich te nemen. Door teugelloos begeren, door koud berekenende zelfzucht en hebzucht, door laffe vrees voor moeite en offers, laat men zich verleiden om misdadig de scheppingswil van God het hoofd te bieden, om de natuur geweld aan te doen, te misvormen, met onvruchtbaarheid te slaan. Ieder echtelijk verkeer, vrijwillig zó verricht, dat er geen bevruchting kan plaats hebben, moet als in-zich-zedelijk kwaad worden gebrandmerkt”.
Voor de goede verstaander is het mogelijk om achter al deze genadeloze volzinnen te ontdekken wat werd bedoeld: seks was in de ogen van de Kerk alleen goed voor de voortplanting (en daarmee voor de uitbreiding van het katholieke volksdeel). De rest was zondig en gevaarlijk. Het mocht niet alleen maar fijn zijn, en mocht jezelf, je kinderen en je vrouw al helemaal niet beschermen tegen armoede en overbelasting.
Bovendien beschrijft de pater ook nog eens in plechtstatige bewoordingen hoe men elke keer als één van de partners zin heeft, verplicht is tot de “huwelijksdaad”. Zelfs periodieke onthouding was weliswaar geen doodzonde, maar wel zeer verdacht. “Zwakke” mensen zouden immers met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid “zenuwziek” worden van de onthouding zo citeert hij “gerenommeerde wetenschappers “. Zelfbevrediging was al helemaal uit den bozen. Daar kreeg je “ruggemergtering” van.

En ja, zoals mijn vader altijd zei: het was zo’n armoe troef dat de kachel ’s avonds vroeg uit ging en ze maar gauw onder de wol kropen. Zo kom je dus wel aan vijftien kinderen.
Met een aantal miskramen erbij is mijn oma zo’n eenentwintig jaar onafgebroken zwanger geweest. Was dat fijn? Of was het omdat ze continu te horen kregen dat ze anders naar de hel zouden gaan? Omdat verdoemenis dreigde als je een beetje voor jezelf durfde zorgen.
Door wat langer naar de boekjes te kijken, dringt tot me door hoe deze arme mensen werden geknecht en vernederd door de macht van de kerk in die dagen. Die dreigende taal, de woorden vol wantrouwen jegens de mensen. En ik begrijp volkomen waarom velen haar dan ook de rug hebben toegekeerd toen ze iets meer vrijheid en welvaart gingen ervaren. En nog meer toen de hypocrisie van vele gezagsdragers uit die donkere jaren door de misbruikschandalen aan de oppervlakte kon komen. Anderen onmogelijke verplichtingen opleggen en zelf de kat in het donker knijpen.
Ikzelf heb tachtig jaar later gelukkig een veel barmhartiger versie van geloof en kerk leren kennen, waarin het minder gaat om moraal en macht en meer om, zoals paus Franciscus zegt, een “veldhospitaal” te zijn voor gewonde mensen in een wereld in nood. En de waarde van seksualiteit en relaties wordt weliswaar nog steeds benadrukt, maar wel liefdevoller en meer met oog voor de menselijke maat.
Terug naar opa op mijn rug. Ik zou natuurlijk nooit zijn kleinkind zijn geweest (het jongste van een stuk of negentig) als hij niet mijn vader had verwekt. Zonder de katholieke huwelijksmoraal van die dagen was er geen sprake geweest van dit schrijfsel. In zekere zin draag ik mijn opa’s levensverhaal inderdaad op mijn rug. Maar misschien wordt het wel tijd dat ik hem met wat moeite toch maar liefdevol naar de overkant begeleid.
En op symbolisch vlak zie ik deze droom graag als een uitnodiging om wat van mijn bewuste en onbewuste ballast uit het verleden los te gaan laten. Dat krijg je dan zomaar cadeau in de nacht van zaterdag op zondag.