Terwijl het buiten nog steeds donkerder wordt, wordt het binnen geleidelijk lichter. Je onderscheidt bij het schijnsel van de derde kaars net iets meer. Je kunt er zelfs bij lezen als je wilt.
Of schrijven in je dagboek. Over wat er in donkere hoekjes van je ziel verborgen is, of juist over wat graag aan het licht wil komen. Wat nooit echt gezien is. Een verlangen, een talent, of een groot gemis.
Als je je leven tegen het licht houdt, wat wordt er dan zichtbaar? Schaamte, schuldgevoel, tekortschieten? Of juist onvervuldheid? Dat je nooit hebt gekregen wat je nodig had? Hadden je armen naar een andere toekomst willen reiken? Zijn je voeten nooit in beweging gekomen?
Soms is het comfortabeler in het donker. Wil je helemaal niet in het licht. Ben je beschroomd, en bang dat er dwars door je heen gekeken wordt, als in een röntgenstraal.
“Toen vlamde er een straal uit hun ogen, en viel op het kindeke teer”. Je sidderde bij die zin uit ” De herdertjes lagen bij nachte”. Had je, te klein om de betekenis ervan te doorgronden, misschien wel een onderhuids besef dat licht pijn doet aan je ogen als je aan het donker gewend bent?
Lijkt het in het donker betrekkelijk veilig, toch “breekt het licht in mensen door, onstuitbaar, zoals een kind geboren wordt”, dicht Huub Oosterhuis. En ergens anders zingt zijn lied: “Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen of ergens al een wereld daagt, waar mensen waardig leven mogen, en elk zijn naam in vrede draagt”.
De derde kaars heeft iets van die onstuitbaarheid. Of je nu wilt of niet: hoogzwanger is Maria, hoogzwanger zijn wij, ben jij. Het kind in jou zal zich een weg naar buiten banen en – hoe donker de nacht ook is – het levenslicht zien.
In de Advent, de vier weken voor kerst, wordt elke week een extra kaars aangestoken. Symbool voor het groeiende levende licht, vooruitwijzend naar de geboorte van het kind met Kerstmis. Bij het licht van die vier kaarsen mijmer ik er schrijvend over.
Prachtig Piet!