Hoe je op een ochtend, tegen een muur van wind langs de Dijksloot loopt. De zuidwestenwind die slagregens meevoert van over de Braassem, langs de molen waar André van Duin nog heeft gewoond. Je capuchon klappert, de touwtjes slaan tegen je koude gezicht.
Je bent bijna bij de kerkbrug, en van de andere kant, uit Wou, nadert de magere gestalte van mevrouw Saraber, schuin vooruit geduwd door de storm. Lachend laat ze je de stenen zien die ze in haar jaszakken heeft gedaan om maar niet weg te waaien. Geen haar op haar hoofd die eraan heeft gedacht om de dagelijkse ochtendmis over te slaan vanwege het noodweer.
Je duwt de kerkdeur en de deuren van het portaal met alle kracht die in je is dicht, terwijl de wind gierend protesteert. Dan ben je binnen en is het stil. De vertrouwde geur van boenwas en kaarsen, een vleugje wierook nog. Het is aangenaam, pastoor Harding houdt niet van kou en hij heeft de kachels op volle kracht laten draaien. Je gaat zitten op je vertrouwde plek. Links voorin. Door de oude muren van de buitenwereld gescheiden. Jij, dertien jaar oud, en nog een handjevol oude mensen.
De gong. De vertrouwde tred van de pastoor en zijn golvende haar. Zijn zachte, lieve, kwetsbare stem. Met hier en daar een aandoenlijke verspreking bidt hij tot God in deze “Stille Mis”. De betoverende woorden. “Water en wijn worden één, Gij deelt ons menszijn en neemt ons op in Uw goddelijk leven”. De communie, op je knieën. Opgetild voel je je. Boven je eigen leven. Terwijl de regen tegen het glas-in-lood slaat. En na twintig minuten is het klaar. Lichter en zwaarder tegelijk sta je op, boven de tijd verheven.
Vanmiddag zul je terug keren om op het orgel te oefenen. In een omarming van licht dat door beeltenissen van de heiligen in de ramen heen op de eikenhouten kerkbanken valt, speel je “zo vriendelijk en veilig als het licht, zoals een mantel om mij heen geslagen, zo is mijn God”. Geloof je dat, voel je dat? Is het misschien vooral een verlangen? Of maakt dat eigenlijk helemaal niet uit?
Het zal jarenlang het veilige middelpunt van je leven zijn. Die open plek daar, tussen Drecht en Braassem. In weer en wind. De kerktoren als een baken in je jeugd.
En al zijn er later mensen zat – jij zelf incluis – die je vluchtgedrag verwijten, omdat je misschien weg wilde van het ongewisse ingewikkelde dagelijkse gedoe, toch mag je nooit vergeten hoe je daar op je plek was. Hoe het de beste plek voor je was, toen. Tussen mensen die je – met af en toe een relativerende knipoog en een kwinkslag – op handen droegen. Onder een hemel die teder op je neerzag.
Go Piet, ik zie het zo voor me. Ongeveer 7 jaar oud, met mijn broertjes lopend naar de H. Mis.. stond altijd een aantekening in je rapport hoeveel keer je voordat de schoolbel luiden, naar de kerk geweest was. Goed vast houden aan de hekken, dat zei mam steeds. Wat een verantwoording was dat. 😘 maar weet een mooi verhaal Piet.