Het is eind jaren tachtig. Ik ben een jaar of veertien als we vanuit Leimuiden eerst met de bus naar Alphen en vandaar per trein naar het verre Friesland reizen. We zijn uren – al overstappend – onderweg als we rond het middaguur Franeker bereiken en aldaar op zoek gaan naar het graf van J.H.D. Hofstede.
J.H.D. Hofstede, een naam die mij als sinds mijn vroege jeugd ontzag inboezemt, omdat hij op elke verjaardag door mijn ooms tot leven wordt gewekt, als ze aan het einde van de avond, in een waas van drank en rook gloedvol zijn – in katholiek Leimuiden – beroemde gedicht citeren. Declameren is het juiste woord. Op orkaankracht. Delen ervan zal ik een halve eeuw later nog uit mijn hoofd kennen.
Kom laten we toch naar ons beste vermogen
Al worden we ook door de wereld bespot
Ons stevig vasthouden aan Vaders handen
En werkelijk leven als kinderen van God
Want als je God loslaat, al is het maar even
Betekent dat altijd verlies in je leven
*
Genoegen, ontspanning, ze moeten er wezen
Wanneer het maar geen jacht wordt op ijdel genot
Verdwazing van zeden gaat stil naar ontaarding
Hoog boven alles: blijft kind’ren van God
Want als je God loslaat, al is het maar even
Betekent dat altijd een vlek in je Leven
*
Uw pastoor, J.H.D. Hofstede
Vooral dat “Uw Pastoor, J.H.D. Hofstede” wordt plechtig uitgesproken. Met daarachter nog zijn kennelijke stopwoord “niewaar!” Ik zal nog jarenlang denken dat dit een typisch Friese uitdrukking is, waarmee het exotische karakter van de goede man extra nadruk krijgt.
Hij is voor mijn ooms en tantes de pastoor van hun jeugd, hun anker. Er moet een onmiskenbare dreiging en gezag van hem uit zijn gegaan als onder het gewelf van de Sint Jan de Doper, zijn donderende stem vanaf de preekstoel galmde.
Ook de andere verhalen die over deze iconische priester de ronde doen, spreken tot de verbeelding. Zo schijnen drie ongetrouwde zussen zijn hofhouding te hebben gevormd, De één nog stugger dan de ander. “Friezen!”. Elke Mis zaten ze op grote stoelen op het priesterkoor, en hielden ze hun gewijde broer in de gaten.
En dan natuurlijk zijn huisbezoeken. Behalve dat hij waarschijnlijk begonnen zal zijn over de staat van het Huwelijk, inclusief de onvermijdelijke – al dan niet openlijk uitgesproken – vraag over het nog immer uitblijven van nageslacht, pakte meneer pastoor volgens mijn vader de hem aangeboden sigaar gretig aan, en graaide hij direct een tweede uit de doos, om die onder zijn toog te laten verdwijnen. “Voor onderweg!”
De onuitwisbare indruk die “Uw Pastoor” heeft gemaakt op de familie, en via hen op mij, resulteert in ieder geval jaren later in de reis naar Friesland. Vooral mijn moeder is er de drijvende kracht van. Zij heeft haar hele leven geweldige eerbied voor priesters. Vooral als ze dingen zeggen als “verdwazing van zeden gaat stil naar ontaarding!” Dat is nog eens taal. En bovendien heeft hij mijn ouders in 1958 getrouwd. De mooiste dag van haar leven “niewaar?!”
Ma is ervan overtuigd dat Hofstede uit Franeker afkomstig is, maar zijn graf is er nergens te vinden. Bedremmeld druipen we af om vervolgens in het Planetarium van Eise Eisinga te belanden. Zo krijgt mijn eerste bezoek aan Friesland toch nog een waardig besluit.
Veel later zal ik in Leeuwarden gaan wonen, en tijdens een bezoek aan de katholieke begraafplaats in mijn woonplaats aldaar de naam van J.H.D. Hofstede op het priestergraf aantreffen. Leeuwarden dus, en niet Franeker. Tijdens één van de eerste bezoeken van mijn ouders zullen we er een veldboeket brengen, en zullen alle verhalen nog eens de revue passeren. Om nog weer later door mij op schrift te worden gesteld voordat ook “Uw Pastoor” in de vergetelheid verdwijnt.