Sportdag

Als mijn dochter me vertelt dat ze op school een sportdag heeft, rijzen de haren mij spontaan te berge. Het roept onmiddellijk zo’n enorm unheimisch gevoel op dat ik er blijkbaar een uitdrukking bij onze oosterburen voor moet lenen om het te kunnen verwoorden.

In ieder geval ben ik meteen terug in de lucht van gymzaal, rubberen matten, zweet en onzekerheid. Ik zie mezelf weliswaar glimlachen op het portretje – een wazig ingezoomd detail van een klassenfoto waarop we met z’n allen op het klimrek zitten – maar ik weet dat ik me er afschuwelijk voel.

Zometeen moeten we weer, en dan mogen de sportiefste jongens van de klas teams kiezen, en word ik weer als laatste door de meester ingedeeld omdat niemand me wil hebben. Niet dat ik een slechte conditie heb of zo. Ik kan rennen als de beste, maar ik ben niet lenig en wel bang. Bang voor de bal, bang voor de confrontatie, bang voor enge toestellen als de brug of het klimtouw. En misschien ook wel een beetje bang voor mijn eigen kracht.

En dat is dan nog slechts tijdens de gymles, waarin we twee keer per week een uurtje in beweging worden gezet. Mijn geluk is dat de gymmeester op de lagere school een buitengewoon aardige man is, die wel met een zeker mededogen kijkt naar kneusjes als ik. Hij is ook grappig. Als hij een koprol voordoet, blijft telkenmale de volledige inhoud van zijn broekzakken op de mat achter. Fluitjes, krijtjes, sleutels. Een heel spoor. En met een rood hoofd grabbelt hij de boel lachend weer bij elkaar. Dat helpt.

Op de middelbare school zal het heel anders worden. Daar hebben de gymleraren allemaal een snor en zullen we met harde stem worden toegeschreeuwd en opgezweept. Behalve dan door die ene docent die met zijn omvangrijke buik, te strakke rode trainingsbroek en een pakje Marlboro in zijn borstzak troostrijk laat zien dat de “Körperkultur” niet voor iedereen hoeft te gelden. Hoewel hij nog opmerkelijk lenig een vogelnestje in de ringen maakt.

Maar als er een hele dag aan sport en spel moet worden gewijd is dat voor mij een ultieme kwelling. Sportdag. Met angst en beven sleep ik me door die eindeloze ellende van lokaal naar zaal naar veld. Van voetbal naar zaklopen, van spijkerpoepen naar slagbal en van koekhappen naar hardlopen, hoewel ik bij dat laatste wel enige succeservaringen opdoe.

Het ergste is nog dat mijn moeder is gestrikt om te helpen. Die is daar minstens zo ongemakkelijk onder als ik. Dan moet ze samenwerken en tussendoor praten met andere moeders die misschien wel hoger zijn opgeleid of die een baan hebben. “Hogere lui” die zelf tennissen of volleyballen. Een wereld waar ze niks van begrijpt, en die door mijn vader vooral wordt aangeduid met de term “de scheidingclub”. Volgens hem zouden sporthal en kantine een broedplaats zijn van buitenechtelijke escapades. En dat was al helemaal “niks voor ons soort mensen”.

Gelukkig zijn de tijden veranderd. Zelf heb ik oprecht veel plezier in buiten bewegen. Wandelen, fietsen en zwemmen. En ik zie mijn kinderen heerlijk voetballen en merk dat ze ervan leren om samen te werken. En dat ze er hun eigen krachten en fysieke vaardigheden door verkennen. En de benadering door trainers en leraren lijkt milder te zijn, met oog voor de verschillen tussen kinderen, meer aandacht voor het gevoelige kind en minder nadruk op prestatie. Zo is het fijner en leuker, denk ik.

Het is overigens ook leuk om zaterdags als vader langs de lijn te staan bij de wedstrijden van de kinderen. Hoewel ik soms nog wel eens ineen krimp als ik ergens – op een belendend veld – zo’n man (of vrouw) met een snor hoor brullen: “Kom op, dit lijkt toch nergens op, watje” Of nog veel erger. Dan haal ik gauw een bakkie koffie.

Eén gedachte op “Sportdag

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *