In Vlammen Opgegaan

We zaten er warmpjes zondagmorgen. Twee uur lang heeft de kachel uitbundig gebrand op een dertigtal kleine schriftjes waarin ik de afgelopen tien jaar aantekeningen maakte.

Sinds mijn vroegste jeugd heb ik de neiging dingen te bewaren. Heerlijk vind ik dat. Schoolschriften, werkstukken, speelgoed en knuffels, brieven en kaarten, en allerhande spulletjes die voor een buitenstaander geen enkele betekenis hebben, behalve als ik er verhalen bij vertel. Verhalen van voorheen die elke keer weer een nieuwe vorm krijgen als het licht van vandaag erover schijnt.

Het zakmes dat ik van mijn opa kreeg, het Mariabeeldje dat buurvrouw mij op haar sterfbed gaf, de verlopen OV-kaart van mijn toenmalige hartstochtelijk geliefde, en bijna oneindig veel meer. Ze hebben allemaal een symbolische betekenis omdat ze verwijzen naar de band die ik met iemand had. Als ik ze in handen heb, gaat mijn hart open en begint het te spreken.

“Wat mot je toch met al die troep!” bracht mijn vader dikwijls uit als mijn moeder háár rekwisieten tevoorschijn haalde. Want dat ik dit talent om blijvende betekenis in de kleine dingen te zien van mijn moeder heb geërfd staat buiten kijf. Pa had niks met dat bewaren. “Ze ken niks weggooien”, zei hij hoofdschuddend.

Zelf bezat hij dan ook nauwelijks iets dat betekenisvolle herinneringen opriep. Ja, kledingstukken die eindeloos binnen de familie werden doorgegeven. “Zal ik Antoon antrekken vanavond?” Hij bedoelde het – overigens twee maten te grote – ruitjescolbert dat hij van zijn overleden broer had geërfd.

Ik bewaar ze niet om te dragen, maar de twee “werkmanspetten” die ik van mijn opa en mijn vader bewaar, de omslagdoek van mijn moeder, het kettinkje van pastoor Thomas halen hen door de tijd heen dichterbij. Zij hebben ze gedragen. En ze dragen iets over op mij.

Maar de vele kleine boekjes die ik zelf vol schreef met de reflecties en tobberijen? Die mochten echt weg. Omdat ze uitdrukten wat ik tóen voelde. Of anders gezegd: wat me op dat moment in de weg zat moest er “uitgedrukt” worden. Aan het papier toevertrouwd om mijn hoofd leeg te maken en mijn hart te luchten. In zekere zin waren het “uit-werpselen”. En die hoeven niet bewaard te blijven. Die mogen dienen als mest om nieuwe dingen te laten groeien.

Bovendien: er zijn zeker tastbare dingen – ook verhalen en gedichten – die ik graag na wil laten aan hen die na mij komen. Maar er zijn ook dingen die van mij zijn, of die van mij “waren”, maar die nu “geweest” zijn. Dingen waar het nageslacht niets mee hoeft. Mijn opvattingen, meningen en oordelen over mezelf of anderen, mijn lastigheden, mijn geworstel soms. In die zin waren de schriftjes die in vlammen zijn opgegaan een stuk zwaarder dan hun meetbare gewicht.

Ik groei steeds meer in het besef dat een levend mens niet statisch is, niet voor altijd vastgelegd, en niet vast te pinnen aan het gestolde verhaal over zichzelf. Ik ben een dynamisch bewegend interactief wezen. Leven dat wil leven. En dat inzicht inspireert ook om dingen van mezelf achter te durven laten. Of zoals Ramses Shaffy in “Zonder Bagage – de wereld heeft mij failliet verklaard” zingt:

De weg is vrij, de weg is open, de weg is mateloos van mij. Zonder bagage kan ik gaan lopen, want ik ben nu vogelvrij!

En volgens de wet van behoud van energie geeft datgene wat ik verbrand net zoveel energie af als er is ingestoken. Dus behalve aan het papier van de boekjes hebben we ons ook kunnen warmen aan het verbranden van veel met zuchten en steunen in woorden omgezet gedoe. En een hele opluchting was het ook.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *