
“Maar Piet, natuurlijk blijf je eten!”, zegt tante Nellie, terwijl ze naar de deur van de gang en de keuken in hun gezellige volle huisje snelt. Onvoorstelbaar dat iemand van vierentachtig nog zo levendig en energiek is.
En al spoedig hoor ik, terwijl ik met mijn kalme, wijze oom Gerard de politiek van vandaag en de avonturen van vroeger bespreek, het gerinkel van keukengerei op de achtergrond. Ome Gerard en tante Nellie zijn zestig jaar getrouwd, en omdat ik niet op het feest kon zijn, leg ik een privébezoekje af, waarbij ik word onthaald alsof ik Sinterklaas ben. Wat voel ik me welkom vandaag.
En dan ineens hoor ik mijn tante zingen in de keuken, en is het alsof ik mijn moeder hoor. Dezelfde liedjes, een mengeling van smartlappen, Marialiedjes en alles daartussen. Dezelfde intonatie ook, melancholie en vrolijkheid, humor en ernst door elkaar.
En terwijl zij de soep bereidt, ga ik terug in de tijd, toen mijn moeder soep maakte en zong. Toen mijn moeder de was deed en zong. Toen ze in de tuin met stenen liep te sjouwen en zong. Toen ik bij haar voor-of achterop de fiets zat en zij zong. “Vino, Vino, waar blijft de wijn”, “Ik krijg een heel apart gevoel van binnen!” en “O Sterre der Zee” of “Lauda Jerusalem Dominum”. Misschien voor het eerst sinds mijn moeder ruim een jaar geleden overleed, doorvoel ik dat ze er niet meer is.
Er schiet een steek van nostalgie door mijn hart. En ik besef eens temeer hoe je met zingen de wereld om kunt keren. Want met haar gezang haalt tante Nellie mijn moeder dichterbij, en haar andere broers en zussen. Allemaal overleden, maar op deze manier ook allemaal weer heel aanwezig.
Ik hoor hun stemmen. Hoe ze tijdens verjaardagen het ene na het andere absurde zelfgemaakte lied op orkaankracht ten gehore brachten. “O, tante Jeanet, o tante Jeanet, eerst mee naar boven en dan mee naar bed!”. En “Ome Kobus die was tachtig, maar nog achttien in zijn broek”, om maar eens een pikant voorbeeld te noemen. De tophit waarmee mijn moeder tot op hoge leeftijd de medewerkers van het verpleeghuis in hun broek liet plassen van het lachen. Niks decorumverlies. Gewoon doelgericht cabaret, om het ondraaglijke draaglijk te maken.
Overigens hoor ik vandaag van mijn tante dat mijn moeder Agatha als twintiger doorgaans de schuinste liedjes verzon, maar dan aan haar jongere zus de opdracht gaf ze te zingen, in de tuin, juist als de sjieke buurman Buikx buiten de plantjes water gaf, terwijl ze zelf op de achtergrond het effect afwachtte.
Het zingen, en het samen zingen is altijd de smeerolie en bliksemafleider geweest in het gezin. Als er aan tafel een verhitte discussie dreigde te ontstaan, zette iemand een lied in, en daar ging het weer van “Twee reebruine ogen die keken vrouw Iepma an!” of “Zeg Huiggie heb jij er nog jukket op je kop”.
En ik weet wel zeker dat het samen zingen ook vroeger, in de vreselijke crisis- en oorlogsjaren een levenselixer is geweest. Want wat was het dikwijls donker en moeilijk in hun jeugd. Maar zij zaten, negen kindertjes, met zijn allen op het grote hobbelpaard dat hun vader van sloophout had gebouwd, in de tuin. Zingend.
De soep wordt geserveerd. “Zonder vlees hoor”, want mijn oom en tante gaan met hun tijd mee. Ome Gerard heeft boterhammen klaargemaakt voor bij de soep. Tante Nellie bidt voor. Onze Vader…..Wees gegroet Maria….En we eten. En praten. En lachen. Tsjonge, wat mis ik dat soms, dat heerlijke lachen, om niks en om alles. Om jezelf ook. En daarbij kan mijn tante ook nog eens heerlijk koken. Wat een feestmaal!
Ik kan de soep ruiken 😍
Prachtig