In het kielzog van mij, met mijn jeugdige betrokkenheid bij de kerk als organist, misdienaar en zanger, kwamen ook mijn ouders in beeld voor een functie in onze parochie.
Dat mijn moeder goed kon voorlezen was niet onopgemerkt gebleven, waardoor ze rond haar zestigste eindelijk de spotlights kreeg waar ze haar leven lang al stiekem naar smachtte. Bijna ieder weekend mocht ze tijdens de Mis uit de Bijbel voorlezen, de gelovigen voorgaan in gebed en het heilig brood van de communie uitreiken.
En ik geef toe: niemand was zo duidelijk verstaanbaar als Agatha. En zelfs de meest saaie teksten uit de brieven van Paulus werden door haar theatrale dictie tot een gepassioneerd epos getransformeerd. Ze kreeg er terecht grote waardering voor.
Dat ook mijn vader in de liturgie nog eens een taak zou krijgen, lag veel minder in de lijn der verwachting. Bescheiden als hij was, voelde hij zich veel meer op zijn plaats bij het onderhouden van de tuin van de kerk en op het kerkhof, waar hij de graven groef.
Maar op een dag werd hem tijdens de Mis een collecteschaal in de handen gedrukt. En vanaf dat moment was hij toegetreden tot het “College der Collectanten.” Dat was me wat. Want van oudsher was dit slechts voorbehouden aan de notabelen.
Zo kende ik vanaf mijn prilste jeugd de eerbiedwaardige gestaltes van mannen als Cor Cozijn, Hendrik van der Hoorn, Jan Zevenhoven, Leen van Velzen, en niet te vergeten de bijna honderdjarige Tinus Straathof, die tijdens de offerande met de gepoetste koperen schalen rondgingen.
Ieder van deze respectabele mannen – uiteraard was het ondenkbaar dat vrouwen deze functie vervulden – bracht een volstrekt eigen manier van collecteren met zich mee. Zo tuitte de één smakkend zijn lippen bij de ingang van elke bank waar hij de gaven inde. Een ander trok zijn kaken strak en een derde kneep zijn ogen tot spleetjes samen wanneer hij de schaal razendsnel onder je neus schoof, terwijl hij één been schuin in de lucht stak om een maximaal bereik met zijn armen te hebben.
Mijn oom Mars de Rijk wist op verjaardagen elk van deze plechtige mannen, hun tred, houding en blik, perfect te imiteren, tot hilariteit van de aanwezigen.
Maar nu was mijn vader Piet dus ineens ook collectant. Vooral mijn moeder vond dat “een hele eer”. En haar ogen werden vochtig als ze hem in een mengeling van trots, ontroering, meewarigheid en ironie bewonderde, zodra hij in zijn zondagse pak de taak verrichtte. “Kijk hem eens gewichtig kijken!” fluisterde ze dan.
Zo kon het in de jaren negentig zomaar gebeuren dat zowel ik als mijn beide ouders tijdens dezelfde viering een rol vervulden. Ik als organist of lekenvoorganger, Agatha als lectrice en Piet senior als collectant. Geen wonder dat er wel eens licht spottend uit de mond van kerkgangers klonk: “Zo, het is zeker weer Koekenkerk vandaag!”