Huub Oosterhuis Dankbaar Herinnerd

Als er één aardse persoon is die ik weliswaar niet persoonlijk heb gekend maar die desondanks voor mij in de afgelopen vijftig jaar onafgebroken van enorme betekenis is geweest, is het Huub Oosterhuis.

Ik hoef er geen boek voor open te slaan of app voor te openen om zijn woorden in me te horen zingen. Bijna elke dag welt er wel een citaat uit zijn enorme oeuvre in me op. Zijn mystieke en tegelijkertijd maatschappelijk betrokken gezongen poëzie.

Het werk van Oosterhuis was er immers vanaf mijn jongste jaren. De eerste liederen die ik als tienjarige op het kerkorgel in Leimuiden speelde waren van zijn hand. “Zomaar een dak boven wat hoofden” en “Zo vriendelijk en veilig als het licht”. En het eerste lied waar ik tot tranen toe door kon worden geroerd was “Groter dan ons hart”, met de solo ’s zo prachtig kwetsbaar door onze pastoor gezongen.

Tijdens de jaren waarin ik priester wilde worden, maar ook in de “woestijnjaren” daarna, waarin alles in machteloze twijfel was gestagneerd, was er de troost van zijn herkenbare taal. In “Soms even” herkende ik mezelf in de woorden “hand die niet doet, mond dichtgevroren, ik dat niet opengaat”.

In de Dominicuskerk in Amsterdam waar ik in mijn twintigersjaren aarzelend nieuwe open inspiratie vond, klonk nog veel meer prachtigs, op weergaloze wijze op muziek gezet door Oomen, Huijbers, Heuvelmans, Löwenthal. Van “Gij die de stomgeslagen mond verstaat, van alle stervelingen die wij zijn”, “Die zegt God te zijn, laat hij tevoorschijn komen, wat hebben wij aan een naam alleen!” “Scheur toch de wolken weg en kom!” tot “Hoor je mij, voor mij geen ander dan jij, bij jou alleen ben ik veilig”, “Niemand valt of hij valt in uw handen” en “Dan zal ik leven!” Mijn hart sprong ervan op en tranen vloeiden als nooit ergens anders zo intens.

Later, tijdens onze huwelijksviering waren de woorden van de zegenbede van hem: “God, behoed de liefde van de geliefden, Gij die weet hoe broos en bijna niets twee mensen zijn”. En bij de uitvaart van zoveel dierbaren zongen we uit volle borst en met gebroken stemmen mee met “De Steppe Zal Bloeien”.

Als dirigent van een katholiek kerkkoor en een protestantse cantorij mocht ik het boek nog verder opendoen. Bij “Met niets van niets zijt Gij begonnen”, “Klankresten” en “Lied van weg en omweg” werd werken bidden en bidden zingen. Of ik het nou kon geloven of niet.

Want deze taal is groter dan mijn verstand. En dat is waar kunst en geloof toch voor zijn bedoeld: ze tillen ons op, boven onze nacht uit. Alsof we gekend zijn boven ons eigen kennen uit. “Ken je mij, wie ben ik dan, weet je mij beter dan ik?”

Het is slechts mijn stukje verhaal over de kunst van deze monumentale man. Ik moest het opschrijven op deze dag die hoe dan ook verdrietig én dankbaar stemt. Want ik weet dat ik levenslang een reisgenoot heb, die in mij blijft zingen.

Ik zal nog vaak in een kerk, op spotify of elders op zoek gaan naar mijn favorieten en onbekende parels, en ik hoop dat jij dat ook doet. Maar bij uitstek één tekst, die ik nog niet op muziek ken, wil ik hier graag citeren. Omdat het zo onnoembaar herkenbaar klinkt. Ik zie er een jongetje zoals de jonge Huub en de jonge Piet. Gegrepen door iets groters, dat blijft.

Zoals een hert

smacht naar de waterstromen

zo rende ik jou tegemoet

die hoogtijdagen

stond op de altaartreden,

zong met lichte stem het lied

jouw kind.

Nu om mij heen het ijzig zwijgen

het geschamper:

die die je jeugd verblijdde

waar is hij gebleven?

Op reis, de smoor in, dood?

Alsof de horizon werd uitgewist

de aarde losgeslagen van haar zon.

Maar dan stijgt plotseling

een stem

in mij omhoog

boven mij uit

ik weet niet waarvandaan:

jij bent mijn God.

(Uit Huub Oosterhuis: 150 Psalmen Vrij, Psalm 42, versie 3)

Eén gedachte op “Huub Oosterhuis Dankbaar Herinnerd

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *