Of we alsjeblieft op wilden houden met de vraag “Alles goed?” Net zoals ze niet meer wou dat we het hadden over “straks even lekker een boterhammetje eten” of dat we vroegen “hoe het met de ontlasting gaat”. “Noem de dingen bij hun naam!”, zei ze. “Het gaat voornamelijk slecht, eten is een crime en ik kan niet poepen!” Een leerzame les die ik ooit van een cliënte kreeg.
Of, zoals de honderdjarige tante van mijn moeder je altijd bits en met een grimmige grijns toewierp als je vroeg hoe het met haar ging: “Ik zal maar zeggen BEST!”.
Mijn vader stelde me, als ik in mijn eentje bij mijn ouders op bezoek was de vraag hoe het thuis was. “Alles NOG goed?” klonk het dan, alsof hij verwachtte dat elk moment de pleuris uit zou kunnen breken. Een met zorgen doordrenkte vraag eigenlijk. Net als de vraag “Alles goed?, of erger nog “Alles onder controle?”, vragen waarmee de deur naar een eerlijk antwoord eigenlijk al dicht gegooid wordt.
Maar ook in de meer open gestelde vraag “Hoe gaat het?” zit vaak een gespannen en haastige ondertoon. Want wil ik wel echt weten hoe het met de ander gaat? Ik neem me voor deze vraag alleen nog te stellen als ik ook echt tijd en ruimte voor het antwoord heb, ook als het antwoord “Nee!” is, of “Het gaat wel”. Als ik geen tijd en ruimte heb, zou ik ook kunnen volstaan met “Hoi!”, of “Fijn dat ik je even zie”, maar alleen als ik ook dát echt meen. Onoprechtheid is nog erger dan haast.
Natuurlijk gaat niet “alles” goed. Nooit. Zoals ook niet “alles slecht” gaat. Er is altijd ergens licht, en ook altijd ergens schaduw. Maar misschien zitten we teveel gevangen in het idee dat we controle kunnen uitoefenen hoe “het” gaat. Zit ons denken en onze taal en ons leven niet vol van deze collectieve controledwang? Ik schrok er laatst van dat iemand aan me vroeg om een eindje mee te gaan wandelen. Niet met als argument dat het zulk lekker weer was, maar omdat de smartwatch aangaf dat het weer tijd was voor een paar duizend extra stappen.
Daar kan ik dan wel weer een oordeel over hebben (ook een vorm van controle), maar misschien kan ik beter bij mezelf in de spiegel kijken. Want bergt mijn hele “vasten-exercitie” ook niet het gevaar in zich dat ik aan het controleren sla? Alsof ik mijn lichamelijke en geestelijke gezondheid, en mijn “zieleheil” aan het redden ben met allerlei “trucjes”? Geen of minder koffie en alcohol, geen vlees, geen haast en nog zo wat van die mooie voornemens. Het wordt zo gauw een doel op zich.
Hoe kan ik vasten als een weg naar het scheppen van ruimte? Om juist “los te laten”, in plaats van mezelf “in bedwang” te houden. Geen “prestatie”, maar “toelaten” wat er is en speelt. Ook de dingen die “niet goed” gaan in de ogen kijken, en datgene waar ik bang voor ben of me zorgen om maak. Ruimte scheppen voor het onverwachte dus. Tijd en aandacht geven aan mijn buurman, mijn partner, mijn kind en mijn kat. En aan mezelf. De moed hebben om echt te kunnen luisteren naar hoe het gaat. Onvoorwaardelijk.
In deze periode maak ik een serie schrijfsels over de ontdekkingstocht naar wat “Vasten” voor mij betekent. Ik wil er wat mee experimenteren. Ik ervaar het niet als een periode van dingen “niet mogen”, maar juist een tijd om aandachtiger stil te staan bij wat er allemaal te ontdekken en te ontvangen valt als je het overbodige weg durft te laten. Misschien wil je wel mee op ontdekkingstocht