Maandelijks archief: april 2025

Preek Van De Week

De stokoude kardinaal Re (91) hield een energieke en gloedvolle preek bij de uitvaart van onze paus Franciscus. Hieronder de volledige tekst, waarin vooral de laatste alinea me ontroerend bijblijft:

Op dit majestueuze plein van de Sint-Pietersbasiliek, waar paus Franciscus zo vaak de eucharistie heeft gevierd en grote bijeenkomsten heeft voorgezeten in de loop van deze twaalf jaar, zijn we in gebed bijeen rond zijn stoffelijk overschot met een bedroefd hart, maar gesteund door de zekerheid van het geloof, dat ons verzekert dat het menselijk bestaan niet eindigt in het graf, maar in het huis van de Vader in een leven van geluk dat geen ondergang zal kennen.

Namens het College van Kardinalen dank ik u allen hartelijk voor uw aanwezigheid. Met intense gevoelens groet ik de staatshoofden, regeringsleiders en officiële delegaties uit talrijke landen die hun genegenheid, eerbied en waardering hebben betuigd voor de paus die ons heeft verlaten.

De massale uitingen van genegenheid en deelname die we de afgelopen dagen hebben gezien na zijn heengaan van deze aarde naar de eeuwigheid, zegt ons, hoeveel het intense pontificaat van paus Franciscus de geesten en harten heeft geraakt.

Het laatste beeld dat in onze ogen en in ons hart zal blijven, is dat van afgelopen zondag, Eerste Paasdag, toen paus Franciscus, ondanks zijn ernstige gezondheidsproblemen, ons de zegen gaf vanaf het balkon van de Sint-Pietersbasiliek en vervolgens naar dit plein afdaalde om vanuit de open pausmobiel de grote menigte te groeten die voor de paasmis was samengekomen.

Met ons gebed willen we nu de ziel van de geliefde paus aan God toevertrouwen, opdat Hij hem eeuwige gelukzaligheid schenkt in de stralende en glorieuze horizon van zijn oneindige liefde.

De bladzijde van het Evangelie, waarin de stem van Christus zelf weerklonk die de eerste van de apostelen vroeg: “Petrus, heb je Mij lief, meer dan deze?”, verlicht en leidt ons. En het antwoord van Petrus was snel en oprecht: “Heer, U weet alles; U weet dat ik van U houd!”. En Jezus vertrouwde hem de grote opdracht toe: “Weid mijn schapen”. Dit zal de voortdurende taak zijn van Petrus en zijn opvolgers, een dienst van liefde in de voetsporen van de Meester en Heer Christus, die “niet gekomen was om zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mc.10,45).

Ondanks zijn uiteindelijke kwetsbaarheid en lijden heeft paus Franciscus ervoor gekozen deze weg van zelfgave te bewandelen tot de laatste dag van zijn aardse leven. Hij volgde in de voetsporen van zijn Heer, de goede Herder, die zijn schapen zo liefhad dat hij zijn leven voor hen gaf. En hij deed dat met kracht en sereniteit, dicht bij zijn kudde, de Kerk van God, indachtig de woorden van Jezus die door de apostel Paulus werden aangehaald: “Het is zaliger te geven dan te ontvangen” (Hand. 20,35).

Toen kardinaal Bergoglio op 13 maart 2013 door het conclaaf werd gekozen als opvolger van paus Benedictus XVI, had hij jaren van religieus leven in de Sociëteit van Jezus achter de rug en was hij vooral verrijkt door 21 jaar pastoraal werk in het aartsbisdom Buenos Aires, eerst als hulpbisschop, daarna als coadjutor en vervolgens vooral als aartsbisschop.

De keuze voor de naam Franciscus leek meteen een keuze voor een programma en een stijl waarmee hij zijn pontificaat wilde vormgeven, geïnspireerd door de geest van de heilige Franciscus van Assisi.

Hij behield zijn temperament en zijn vorm van pastoraal leiderschap en drukte onmiddellijk zijn stempel op het bestuur van de Kerk door een direct contact met de individuele personen en met de volkeren tot stand te brengen, verlangend om dicht bij iedereen te zijn, met bijzondere aandacht voor mensen in moeilijkheden, waarbij hij zich onbaatzuchtig inzette, in het bijzonder voor de minsten der aarde, de gemarginaliseerden. Hij was een paus te midden van de mensen, met een hart dat openstond voor iedereen. Bovendien was hij een paus die aandacht had voor het nieuwe dat in de samenleving opkwam en voor wat de Heilige Geest in de Kerk teweegbracht.

Met zijn kenmerkende woordenschat en zijn beeldrijke taal vol metaforen, heeft hij altijd getracht de problemen van onze tijd te verlichten met de wijsheid van het evangelie, een antwoord te geven in het licht van het geloof en aan te moedigen dat wij als christenen de uitdagingen en tegenstrijdigheden van deze jaren van omwentelingen, die hij graag omschreef als “een verandering van tijdperk”, aangaan.

Hij had een grote spontaniteit en een informele manier om iedereen aan te spreken, zelfs mensen die ver van de Kerk stonden. Met grote menselijke warmte en ten diepste ontvankelijk voor de drama’s van vandaag, heeft Paus Franciscus de angsten, het lijden en de hoop van onze tijd van globalisering echt gedeeld.

Vol overgave heeft hij zich ingezet om mensen te troosten en aan te moedigen met een boodschap die rechtstreeks en onmiddellijk tot het hart van de mensen doordringt. Zijn charisma van gastvrijheid en luisteren, verbonden met een stijl die aansluit bij de beleving van vandaag, heeft de harten geraakt en geprobeerd de morele en spirituele energie weer nieuw leven in te blazen.

Voorrang geven aan evangelisatie was de leidraad van zijn pontificaat, waarbij hij met een duidelijke missionaire inslag de vreugde van het evangelie verspreidde, die de titel was van zijn eerste apostolische exhortatie Evangelii Gaudium. Een vreugde die het hart van allen die op God vertrouwen met vertrouwen en hoop vervult.

De rode draad in zijn missie was ook de overtuiging dat de Kerk een huis is voor iedereen, een huis met altijd open deuren. Hij heeft herhaaldelijk het beeld gebruikt van de Kerk als een ‘veldhospitaal’ na een veldslag waarin velen gewond zijn geraakt, een Kerk die vastberaden de problemen van de mensen en de grote zorgen die de hedendaagse wereld verscheuren, wil aanpakken; een Kerk die in staat is zich over elke mens te buigen, ongeacht zijn geloof of omstandigheden, en zijn wonden te verzorgen. Ontelbaar zijn de gebaren en aansporingen ten gunste van vluchtelingen en ontheemden.

Ook zijn voortdurende inzet voor de armen was een constante factor. Het is veelzeggend dat de eerste reis van paus Franciscus naar Lampedusa ging, het eiland dat symbool staat voor het drama van de migratie, waar duizenden mensen in zee zijn verdronken. In dezelfde lijn lag ook de reis naar Lesbos, samen met de oecumenische patriarch en de aartsbisschop van Athene, evenals de viering van een mis op de grens tussen Mexico en de Verenigde Staten, ter gelegenheid van zijn reis naar Mexico.

Van zijn 47 vermoeiende apostolische reizen zal vooral die naar Irak in 2021, die hij tegen alle risico’s in heeft ondernomen, de geschiedenis ingaan. Dat moeilijke apostolische bezoek was een balsem op de open wonden van de Iraakse bevolking, die zo veel had geleden onder het onmenselijke optreden van ISIS. Het was ook een belangrijke reis voor de interreligieuze dialoog, een andere belangrijke dimensie van zijn pastorale werk. Met het apostolisch bezoek in 2024 aan vier landen in Azië en Oceanië bereikte de paus “de uiterste periferie van de wereld”.

Paus Franciscus heeft altijd het evangelie van barmhartigheid centraal gesteld en herhaald dat God nooit moe wordt ons te vergeven: Hij vergeeft altijd, ongeacht de situatie van degene die om vergeving vraagt en terugkeert op het rechte pad.

Hij wilde het buitengewone Jubeljaar van Barmhartigheid, waarmee hij benadrukte dat barmhartigheid “het hart van het evangelie” is.

‘Barmhartigheid’ en ‘vreugde van het evangelie’ zijn twee sleutelwoorden van paus Franciscus. In tegenstelling tot wat hij “de wegwerpcultuur” noemde, sprak hij over de cultuur van ontmoeting en solidariteit. Het thema broederschap liep als een rode draad door zijn hele pontificaat. In de encycliek “Fratelli tutti” wilde hij een wereldwijde aspiratie tot broederschap doen herleven, omdat we allemaal kinderen zijn van dezelfde Vader in de hemel. Hij heeft er vaak krachtig aan herinnerd dat we allemaal tot dezelfde menselijke familie behoren.

In 2019, tijdens zijn reis naar de Verenigde Arabische Emiraten, ondertekende paus Franciscus een document over “Menselijke broederschap voor wereldvrede en samenleven”, waarin hij verwees naar het gemeenschappelijke vaderschap van God.

In zijn encycliek ‘Laudato si’ richtte hij zich tot mannen en vrouwen over de hele wereld en wees op onze plichten en medeverantwoordelijkheid ten aanzien van ons gemeenschappelijk huis. “Niemand kan zich in zijn eentje redden”.

Geconfronteerd met de oorlogen die woedden in de afgelopen jaren, met hun onmenselijke gruweldaden en talloze doden en vernielingen, heeft paus Franciscus onophoudelijk zijn stem verheven om te smeken om vrede en opgeroepen tot redelijkheid en eerlijke onderhandelingen om mogelijke oplossingen te vinden, omdat oorlog – zo zei hij – alleen maar dood en vernietiging van huizen, ziekenhuizen en scholen betekent. Oorlog laat de wereld altijd slechter achter dan hij was: hij is voor iedereen altijd een pijnlijke en tragische nederlaag.

“Bruggen bouwen en geen muren” is een oproep die hij herhaaldelijk heeft gedaan en zijn dienst aan het geloof als opvolger van de apostel Petrus is altijd verbonden geweest met de dienst aan de mens in al zijn dimensies. In geestelijke verbondenheid met heel de christenheid zijn wij hier talrijk aanwezig om te bidden voor paus Franciscus opdat God hem in de onmetelijkheid van zijn liefde moge opnemen.

Paus Franciscus sloot zijn toespraken en ontmoetingen altijd af met de woorden: “Vergeet niet voor mij te bidden”. Lieve paus Franciscus, nu vragen wij u voor ons te bidden en vanuit de hemel de Kerk, Rome en de hele wereld te zegenen, zoals u afgelopen zondag vanaf het balkon van deze basiliek ook hebt gedaan in een laatste omhelzing met het hele volk van God, maar ook in gedachten met de hele mensheid die met een oprecht hart de waarheid zoekt en de fakkel van de hoop hoog houdt.

Hou Me Niet Vast

Het is even zoeken, maar dan zie ik hem: bovenop de lamp, waar mijn zoon hem op een onbewaakt ogenblik heeft bevestigd. Nu nog vastgekleefd aan het ijzer, maar al duidelijk op weg naar de hemel.

Jarenlang prijkte Franciscus op de koelkast als magneet. Vrienden hebben hem ooit met een knipoog uit Rome meegebracht. En sindsdien bewaakt hij onze boodschappenlijstjes, bonnetjes en onbetaalde rekeningen.

Nu had ik hem op Tweede Paasdag, toen zijn dood bekend werd – een dag nadat hij met zijn laatste krachten nog eenmaal Gods zegen had afgesmeekt over ons en onze gekwelde wereld die naar opstanding en opstand snakt – bij mijn meditatiehoekje neergezet met een kaarsje.

Twaalf jaar lang heb ik hem immers met grote belangstelling gevolgd. Deels als een soort “guilty pleasure”, want als oud-priesterstudent ben ik nooit helemaal losgekomen van de fascinatie voor het Vaticaan.

Maar zeker ook, en toenemend, bezag ik hem met bewondering en verwondering. Hoe deze – vanaf zijn eerste dag als paus al – oude man op een jonge en frisse manier heilige huisjes binnen de kerk durfde omschoppen. En – misschien nog wel veel wezenlijker – hoe hij op het grote politieke wereldtoneel de stem werd van het kwetsbare. De armen, de natuur, de aarde, de vluchtelingen, de kleinen en gemarginaliseerden. Een stem vóór vrede en tegen scheidsmuren.

Tegen de tijdgeest van verrechtsing en consumentisme in had hij het steeds over barmhartigheid, soberheid, solidariteit en openheid. Niet alleen in woorden, maar zeker ook in daden. Ik koester de beelden van zijn omhelzingen op het Sint Pietersplein, zijn bloemenkrans op de zee bij Lampedusa. Niet in pompeuze gewaden, niet in een limousine. Zelf zijn eigen tas dragend, op afgetrapte schoenen, stapte hij in een tweedehands Ford Focus op weg naar de ander in wie hij de Ander ontmoette.

Ik kan wel zeggen dat de manier waarop Franciscus zijn pausschap invulde voor mij een grote inspiratiebron is. Ook om me – ondanks alle bedenkingen die ik bij het instituut heb – nog steeds, en misschien wel steeds meer, thuis en geborgen te voelen in de katholieke familie, waar God geen “theorie” is, maar een levende werkelijkheid in een gebroken wereld.

Nu is hij gestorven, en al een beetje opgestegen, tot halverwege onze woonkamer, niet ver van het plafond. We zullen hem los moeten laten. Net als zijn grote liefde, de Heer, die zei “Hou me niet vast”. Maar ergens – afgaand op de tranen die me overvielen toen zijn dood tijdens de Mis op Tweede Paasdag bekend werd gemaakt – vermoed ik dat deze man nog lang in mijn hart houd. En zijn magneet op de koelkast.

Pratende Plant

Ademloos luisterde je naar je moeder Agatha als ze je wees op deze plant. Ieder jaar opnieuw als het opschoot tussen de tegels en in de bermen.

Dit plantje stond immers onder het kruis op Golgotha, en druppels bloed uit Jezus’ wonden vielen op de blaadjes . En sindsdien zijn alle nakomelingen van het kruid voorzien van dit teken.

Je bad ook elk jaar op Goede Vrijdag stipt om drie uur de Kruisweg met haar mee. Toen je nog klein was voor de crucifix boven de schouw. En later speelde je er orgel bij, in de kerk. “O hoofd vol bloed en wonden”. Of je was misdienaar en je ging met het lantaarntje van statie naar statie.

Vandaag weet je dat het plantje Perzikkruid heet. En je moeder is al een poosje dood. Je werkt tegenwoordig op vrijdag, dus vandaag voor jou geen Kruisweg in een kerk. Maar zoals het plantje zit geworteld in de grond, zit het verhaal voor altijd gegrond in je hart.

Spelen!!!

Als iemand vroeger tegen je had gezegd dat je ooit in het Cambuurstadion zou zitten om de Leeuwarder volksploeg aan te moedigen – op Palmzondag nog wel –  zou je hem voor gek hebben verklaard.

Toch zat je er, afgelopen zondag, met je elfjarige zoon, in het afgeladen nieuwe stadion. “Kom op, spelen!!!” riepen begeesterde fans achter je met schorre stemmen om de aanvankelijk op achterstand geraakte ploeg aan te moedigen.

En ook jij zong na elke goal luidkeels mee met “We hebben een woanskip” (al blijft het eigenaardig om in gezang over een ark uit te barsten als iemand een doelpunt maakt) en “Genot” toen het team na een aarzelend begin uiteindelijk met 3-1 won. Je kreeg er zelfs kippenvel van.

Een paar uur later zat je naar een ander schouwspel te kijken daar je vijftienjarige dochter haar jaarlijkse uitvoering van de podiumschool had. Ze speelde met zoveel overtuiging en voelbaar plezier een recalcitrante puber op een zomerkamp dat je er bijna van schrok.

En dan was er ook nog dat andere schouwspel. Met tientallen anderen, kinderen en volwassenen met houten kruisen, juichte je, wuivend met kleine groene buxustakjes een schertskoning op een stokpaardezel toe. Het hele verhaal wordt deze week weer op allerlei manieren gespeeld. Van die jonge man die brood breekt en dan zelf gebroken wordt tot de dood erop volgt.

En je denkt terug aan deze zelfde “Goede Week”, tientallen jaren geleden. Dat je als tiener elke keer opnieuw vol vuur deel uitmaakte van dat grote heilige spel. Als misdienaar, met wierook, wijwater, kaarsen, vuur, bellen en ratels, kannen en boeken, kruiken en doeken hielp je de priester het wonder te voltrekken. Je deed volop mee in het spel. Een spel dat groter werd dan werkelijkheid.

Als katholieke jongen is de liturgie voor jou altijd een betere versie van de werkelijkheid gebleven. En zeker in deze uitzonderlijke week voor Pasen. Zoals voor anderen – zelfs politici van bedenkelijk allooi – de Mattheus Passion een jaarlijks moment van inkeer is, of van verlangen om boven zichzelf en het gedoe uit te stijgen. Naar waar het echt om gaat. Dat wat je veel beter kunt zingen en spelen dan uitleggen. Omdat het niet te bevatten is.

Is dat trouwens niet de kern van elk spel? Of het nou voetbal, toneel of godsdienst is: je maakt deel uit van een groter geheel, je beleeft de tijd anders en intenser, je neemt het samen spelen bloedserieus. Nergens kun je méér bij betrokkenen zijn. Vraag het maar aan een kind, of aan het kind in jezelf.

En het gaat er niet dan niet eens om of het verhaal dat je speelt “waar gebeurd” is. Het gaat erom dat het nú gebeurt. Nu, en hier is het échter dan echt. En dat voel je als je speelt. Het spel tilt je boven het alledaagse uit, rechtstreeks naar de kern van het bestaan. Verlangen naar leven dat sterker is dan dood, naar licht dat terug komt. Euforie, lijden, hartstocht. Passie.

Zijn We Ons Brein?

Toen ik de animatiefilm Inside Out voor het eerst zag, vond ik die prachtige kunstzinnige impressie van de binnenwereld van de hoofdpersoon, het meisje Riley, heel indrukwekkend. Hoe haar veelkleurige gevoelswereld verbeeld werd als een complex universum vanbinnen. Met alle neurale en hormonale systemen die in brein en lijf aan het werk zijn. De mechanismen waarvan het leven zich bedient om het bestaan te scheppen, een mens mens te maken.

Ik was onder de indruk van de kolkende veelheid, de levende verbanden, het complexe ontwerp van het brein van het kind. Ons brein. Maar bovenal was ik ontroerd. Ontroerd door de meer dan echte en herkenbare gevoelens van het meisje, haar vreugde om verbinding, haar verdriet om het verlies ervan. Hoe kwetsbaar het is, hoe krachtig en broos tegelijk. Een mens tussen mensen.

Er is een oneindig grote wereld om mij heen. Bossen en zeeën, woestijnen en bergen op aarde. Een dampkring eromheen. En in duizelingwekkende afmetingen daaromheen weer het Zonnestelsel, de Melkweg, het uitdijende Heelal. Miljarden jaren oud en zo groot dat zelfs tijd en ruimte van betekenis worden beroofd. Zo groot dat we het niet meer denken kunnen. En dan nóg groter.

En vanbinnen is er minstens net zo’n indrukwekkend universum. Onze organen, onze vaten en cellen. En daarbinnen de moleculen, ons DNA, en nóg kleiner. Atomen, neutronen, protonen. En nog veel kleinere, ondenkbaar minuscule deeltjes. Zo klein dat het nauwelijks meer is dan energie. Zo groots in kleinheid, dat we het niet kunnen bevatten. En er al helemaal geen woorden meer voor hebben.

En dan is die binnenwereld bij iedereen ook nog eens anders. Iedereen heeft eigen oceanen, eilanden en sterrenstelsels vanbinnen. Met een eigen complexe voorgeschiedenis, eigen dromen, talenten, processen, frustraties, angsten en verlangens. Grote hoogten en peilloze dieptes. Met andere woorden: de ander is een universum op zich. Waar ik minstens net zoveel bewondering en ontzag voor kan hebben als voor mijn eigen binnenwereld.

Verwondering, eerbied, ontzag. Voor de wereld vanbinnen. In mezelf  en in de ander. Hoe alles vervlochten is en geordend. Gevormd en verbonden. Groots en intiem. Woorden schieten tekort. Wetenschap en taal kennen maar flinters van die onpeilbare werkelijkheid. Het is dán dat kunst en religie beginnen te stamelen, zingen, fluisteren, schilderen. Symbolisch vormgegeven verwondering, verbijstering soms. Zo groot, zo ongrijpbaar.

En wat als je in die verwondering de ander ontmoet? Je geliefde, je kind, je therapeut of je cliënt; wie het ook is, en wat zijn rol of plek ook is, ten diepste maakt dat niks uit. In elke ontmoeting met de ander ontmoet je een ander veelkleurige universum. En die ontmoeting, waar zoiets als energieën met elkaar vervloeien in zoiets als interactie, wordt een ontdekkingstocht. Een eerbiedige pelgrimstocht op heilige grond, langs peilloze dieptes en onvoorstelbare hoogtes. Langs leven en dood en alles daartussen.

Wat mij betreft zijn we niet ons brein, zoals een populair wetenschappelijke versimpeling van de werkelijkheid zo verleidelijk zegt. Een brein als een computer waar je met trucjes en handigheidjes aan kunt sleutelen, waardoor je dan weer slank, gelukkig, fit, blij en succesvol wordt. Alsof alles maakbaar is als je maar genoeg je best doet. En alsof alleen wat nuttig en meetbaar is ertoe doet.

We vallen niet samen met onze beperkte rasters en concepten. We zijn geen machines, met knoppen waaraan je kunt draaien, zoals ik tot mijn verbazing laatst een cliënt hoorde zeggen “Als jullie maar aan de juiste knoppen draaien word ik wel weer beter”.

Ik vind het natúúrlijk schitterend dat we gedreven proberen ons brein te begrijpen, en de samenhang tussen ons denken, ons gedrag, onze omgeving en onze gezondheid. Zo’n film als Inside Out brengt dat overtuigend in beeld. Maar we zijn veel meer dan dat. Veel vertakter, rijker, groter, afhankelijker én kwetsbaarder dan we denken kunnen. Meer dan wonderlijk genoeg om dankbaar, bescheiden en hoopvol voor op de knieën te gaan.

Gered

Vandaag is het groenafval opgehaald, en morgen wordt, zoals elke veertien dagen, de sortibak geleegd. De resten van ons allesbehalve plastic-arme bestaan. Het lukt tegenwoordig gelukkig wel om hem slechts eens per maand aan de weg te zetten. Toch iets geleerd. Iets minder afval, een tikje duurzamer. Maar morgen is hij echt aan de beurt, want hij zit vol.

Vanavond zit ik in mijn meditatiehoekje (ik probeer een stiltedag te houden) en ik lees een prachtig stukje van Willem Jan Otten over zijn rozenkrans. Het gebedssnoer van katholieken wereldwijd. En al lezend graai ik dromerig in de nog door mijn overgrootvader vervaardigde stoof, die dienst doet als tafeltje waarop kaars en wierookhouder staan. Onderin liggen de lucifers. En míjn rozenkrans. Althans, daar lág mijn rozenkrans! Weg meditatie. Want waar is hij gebleven?

Ik heb er wel meer, maar dit is nu juist de rozenkrans die ik twaalf jaar geleden, weliswaar goedkoop en van bijpassende kwaliteit, in Assisi heb gekocht, het bedevaartsoord rond mijn grote held Franciscus, de middeleeuwse bedelmonnik die ook heden ten dage nog zoveel mensen inspireert tot vredelievendheid en duurzaamheid en die heilig wordt genoemd.

Bij zijn graf is mijn rozenkransje, waarop ook een kleine afbeelding van hem staat, gezegend door een bescheiden franciscaanse broeder. Een minderbroeder. Zo heten ze. En zo is het meer dan een souvenir geworden. Een levende her- innering die ik regelmatig door mijn handen laat glijden als ik mediteer, bid of zomaar stil ben.

Maar nu is hij weg. En ik weet ook meteen wat er is gebeurd. Want ik heb de stoof laatst omgekeerd boven de vuinisbak. Om alle gebruikte lucifers eruit te kieperen. Het waren er zoveel dat zo’n klein licht houten kralensnoertje er gemakkelijk onder schuil kon gaan. En ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan. Ben ik zo materialistisch? Blijkbaar wel als het om dit soort dingen gaat. En de groene bak is vandaag geleegd. Daar zat het in. Lucifers zijn van hout, en hout is GFT. Tóch?

Maar stel je nou eens voor dat ie toch per ongeluk in de sortibak terecht is gekomen. De bak die mórgen wordt geleegd. Met mijn zaklantaarn stuif ik naar buiten. En al graaiend kom ik de afgelopen vier weken tegen. Confronterend zoiets. En als ik bijna onderin de bak ben zie ik de lucifers door een zakje heen. Ik scheur het open en keer het om.

Daar ligt Franciscus. Hij kijkt me een tikje verwijtend maar ook dankbaar aan. Hij weet het vast nog, dat ik hem in mei 2013 in Assisi kocht, dat hij daar bij zijn eigen graf gezegend werd en dat hij daarna mee mocht in het vliegtuig. En hij is vast ook niet vergeten dat een deel van het kruisje al eens is afgebroken in mijn broekzak, om vervolgens een tijdje kwijt te zijn geweest en om pas weer tevoorschijn te komen toen we de afvoer van de wasmachine ontstopten. En dat ik hem toen zorgvuldig weer heb gelijmd. Ook vandaag is zijn geduldige wachten beloond. Hij is gered. En ik heb wat te vieren.

Proost

Het is zaterdagochtend, tien over negen. Als ik de parkeerplaats van de Lidl opdraai, luister ik zoals elke zaterdag naar de politieke weekanalyse van Kees Boonman, die op vermakelijke toon alle treurnis van de afgelopen Tweede Kamerweek deskundig fileert.

Ik besluit het onderwerp in de aangename warmte die de lentezon door mijn voorruit strooit nog even af te luisteren, als ik in mijn ooghoek twee auto’s verderop een keurige zestiger ontwaar. Hij heeft blijkbaar net de boodschappen in zijn duurzame brandschone middenklasser geladen als hij achter het stuur de dop van een fles witte wijn draait. Zich onbespied wanend, schenkt hij een verfrommeld koffiebekertje vol.

Net als hij het bekertje gretig naar zijn mond  brengt, ziet hij mij. Even overweeg ik een jolig proostgebaar te maken, maar dat idee vervliegt onmiddellijk als ik zijn blik zie. Zelden heb ik in een oogopslag zoveel leed gezien. Beschaamd kijk ik weg.

Wat zal het zijn? Mag hij zijn kleinkinderen niet meer zien? Heeft hij net gehoord dat zijn broer uitbehandeld is? Ziet hij er tegenop om naar zijn kijvende vrouw terug te gaan? Of slaapt hij al een poos in zijn auto? Misschien slaapt hij helemaal niet, gekweld door trauma’s uit zijn tijd in Srebrenica of enig ander gewelddadig verleden. De verwaarlozing of het seksueel misbruik uit zijn jeugd, dat hem naarmate hij ouder wordt alleen maar vaker en pijnlijker te binnen schiet.

Het kan ook onschuldiger zijn, zegt ik tegen mezelf. Hij heeft nadorst van zijn pensioneringsfeestje van gisteravond. Of hij heeft net drie nachtdiensten gedraaid en start zo zijn weekend. Of hij proeft de wijn even voor. Of het wel bij het gerecht past dat hij van plan is te koken bij het etentje van vanavond. Het kan theoretisch zelfs alcoholvrije wijn zijn.

Maar, nee. Die blik in zijn ogen. Terwijl hij met zijn rechterhand het bekertje verbergt, brengt hij schielijk de fles naar zijn mond en verslikt zich, juist op het moment dat ik probeer de draad van het verhaal van Kees Boonman weer op te pakken. Dat kan ik nu wel vergeten. Ik blijf hangen aan ’s mans treurige blik.

Even overweeg ik hem aan te spreken, of zelfs de politie te bellen. Maar het was maar één glas, toch? Dan doet hij zijn gordel om en rijdt rustig de parkeerplaats af. Aan de grond genageld kijk ik hem na. Net voordat hij de weg opdraait zie ik hoe hij de fles langdurig aan zijn lippen zet. Opgelucht dat hij zijn pottenkijker kwijt is.  Met een droge mond blijft ik achter.