Maandelijks archief: januari 2025

Tijdreis

Die foto. Daar zit je dan, in je kamer op Vronesteyn. Qua leeftijd een stuk dichterbij die van je kinderen nu dan bij de jouwe. Je dochter vandaag slechts vier jaar jonger dan jij toen.

Je kent dat overhemd nog wel, zwart met bonte herfstblaadjes erop, waarschijnlijk door je moeder uit een zak voor het goede doel gevist. En die trui. Hoe die voelde en rook. En zo wijd dat je er zelfs nu nog in zou passen.

Je komt, kortom, jezelf bekend voor, maar toch: wie was je? In boeken van Rob van Essen komen hoofdpersonen hun jongere zelf soms tegen in een andere tijd. Tijdreizen, hoe zou dat zijn? En in je verbeelding maak je een wandeling door het Voorburg van 1992.

Je herkent hem vanuit de verte, de lange tengere jongen met het rode haar die in een hoog tempo Park Vronesteyn doorkruist. Hij doet een brief in de brievenbus op de hoek en loopt weer terug in de richting van waaruit hij kwam.

Je volgt hem onder de oude bomen, langs de grote huizen. Bij nummer 14 rechtsaf de oprijlaan van de priesteropleiding op. Het statige gebouw van rode baksteen, de parkeerplaats met het grind ervoor. Het knarst onder jullie schoenen tot je het trappetje naar de voordeur opgaat, hij de deur opendoet en jullie binnen zijn.

Hij neemt haastig de zijtrap naar de studentenkamers. Je volgt hem met enige moeite, want hij neemt twee, drie treden tegelijk. Langs de bel die hij elke morgen om kwart voor zeven luidt om de groep op te roepen naar de kapel te komen voor de ochtendmis. Hij slaat de klapdeur open, en na een paar treedjes omlaag is rechts, tegenover de sacristie, zijn kamer.

Hij opent de deur, gaat naar binnen. Je volgt voorzichtig. Je kijkt om je heen. Het is er rommelig vol. Er staan wat ouderwetse meubeltjes, twee rotanstoelen. Oude sinaasappelkistjes vormen een boekenkast. Aan de wand een paar foto’s. Van opa, van vader en moeder, het orgel van de kerk van Leimuiden. Een schilderij van pastoor Thomas. En de grote rozenkrans die hij van Els heeft gekregen. Hij heeft het dorp van zijn jeugd geprobeerd mee te nemen. En boven het bureau prijkt een wandkleed van thuis, met zwanen erop, waarvan hij pas veel later zal horen dat het een wanstaltig ding is.

Op het tafeltje een halfvolle fles beaujolais, een pas geleegde asbak, een zakje zoutjes. Cassettebandjes. Een paar boeken. Je herkent ” De Droomkoningin” van Maarten ’t Hart, en de ” Constituties en Decreten van het tweede Vaticaans Concilie”. Hier wordt geleefd, gelezen en gestudeerd. Hij pakt zijn gitaar en zingt het liedje dat jij schreef. Je herinnert je de tekst en de melodie van het refrein en het eerste couplet:

“Ik zou zo graag met vuur willen spelen, in het donker van de nacht, losgemaakt van ’t bleke verleden, doen wat niemand van mij verwacht. Geur van verschroeide aarde, geluid van gierende wind, hagel die tikt op de daken. Sta op want het gloeien begint!”

Je herkent het meteen. Die tomeloze energie van de adolescentie. Het verlangen naar vrijheid en avontuur, naar groots en meeslepend leven. Alsof je levenslust te groot is voor je lijf. 

En dat alles binnen de muren van een seminarie, met aan de ene kant zijn plechtigheid en grote woorden, de bloedserieuze ernst en de hoge verantwoordelijkheden. En aan de andere kant met de levendigheid en humor van een groep mannen, jongens nog, die elkaar herkennen, plagen, opjagen. Gedreven door idealen die niet van deze tijd lijken maar die o zo vitaal zijn. En van álle tijden: willen leven van de wind, op de adem van een groter “hierboven”, niet geketend aan de burgerlijke hang naar bezit en presteren. De wereld “verzaken” en “God” ontmoeten in  schoonheid, kwetsbaarheid en vriendschap voor het leven.

In die gitaarspelende zoeker zie je het spanningsveld tussen tegelijkertijd op het gaspedaal én de rem trappen. De wereld willen veroveren en tegelijkertijd niet durven. Met het hoofd in de wolken en met de voeten in de modder. Te loyaal aan de veronderstelde verwachtingen van anderen, en daardoor allesbehalve vrij.

Je gaat op de rotanstoel tegenover hem zitten. Hij schenkt je een glas is. Jullie proosten op het weerzien. Als je hem was, zou je het dan anders doen? Misschien kun je hem zeggen dat hij het goed doet, en dat hij goed ís zoals hij is. En dat hij zijn idealen niet hoeft op te geven om te passen in een keurslijf. Niet het keurslijf van “de kerk”, maar ook niet dat van “de wereld”. “Je mag worden wie je bent”, zeg je tegen hem.

“Je mag ook wel met mij mee komen!” zeg je tegen hem. “Ik zal je alle kansen geven”. Maar nee, hij blijft. Hij moet nog meer dan dertig jaar reizen door de tijd totdat hij is waar jij nu bent. Hij zal verdwalen, struikelen, vallen en opstaan, door woestijnen en parken, langs lange lanen van eenzaamheid en verwarring, door straten vol verbondenheid, liefde en leren. Vader worden, en volwassen. Zich iets teveel aanpassen. Maar zijn gitaar neem hij mee. En zijn lied.

Hallo Hallo

“Ik ben blij dat je er bent”, zegt verzorgende Mieke als ze beneden in de flat de buitendeur voor me komt openmaken. “Mevrouw Bakker roept de hele dag al ‘Hallo, Hallo!’ en de andere bewoners worden er helemaal gek van. Als jij gaat zingen horen ze eindelijk wat anders”.

“Hallo Hallo!” hoor ik al vanuit de verte als ik de deur van de afdeling met een cijfercode heb ontsloten. Ik ken mevrouw Bakker al jaren. En al die jaren uit ze zich bij voorkeur met “Hè hè”. Maar sinds ze vorige week uit de rolstoel is gevallen, blijkt daar “Hallo, hallo” bij te zijn gekomen.

Joop, bijna horizontaal in zijn stoel in de gezamenlijke huiskamer hangend, veert met zijn lange lijf op, en zijn ogen beginnen te glimmen als hij me ziet. “Piet”, zegt hij, “die mevrouw daar gaat vandaag helemaal los”. “Hallo, Hallo”, roept “die mevrouw” met een verwilderde blik.

Ik pak mijn gitaar uit en zet het openingsliedje in. “Goedenavond lieve mensen hier vandaag……” om het zoals altijd te laten uitmonden in “24 rozen voor jou!” Ook Bert zingt vanonder zijn woeste baard weer enthousiast mee. Zonder geluid overigens; ik ken niemand die zo uit volle borst kan playbacken als hij.

Vandaag heb ik “landschappen” meegenomen. Liedjes over berg en dal, over bos en heide, duinen en zee. Als we bij het eerste refrein van “Op de grote stille heide” zijn aangekomen stormt Sjaan achter haar rollator binnen. Mopperend als altijd. Theatraal en schel brult ze “Hoe vèèèèr is de héiiiiide!”. Zij heeft altijd de eerste twee liedjes nodig om te ontdooien. Daarna zijn we weer de beste maatjes. Maar nu duidelijk nog niet.

Achter de pilaar zit Klaas verscholen. Dat weet ik omdat ik hem ineens in onvervalst plat Amsterdams hoor brommen “We gaan allemaal naar de verdommenis!” Ik begroet hem en hij trippelt schoorvoetend in zijn rolstoel naderbij.

Dan wordt Sina binnengebracht, al is ze nauwelijks herkenbaar. Ook zij is recentelijk gevallen (“Het was zeker binnen net zo glad als buiten”, zeg ik in een poging er wat humor in te brengen) en haar hoofd vertoont alle kenmerken van een doorgebrande gloeilamp. Grauwgrijs met een waas erover.

Door haar dunne witte haar heen is een enorme paarsblauwe bult zichtbaar. Als ze aarzelend en met een gepijnigde grimas begint mee te zingen met “Jo Met De Banjo” (“wij zijn dol op de bossen, daar kunnen we hossen, daar kunnen we klossen”) schiet haar bovengebit uit zijn verband en blijft nog net op tijd aan haar onderlip hangen.

“Dat begint weer veelbelovend, Piet!” zegt Joop met een knipoog. Achter me brult Sjaan sardonisch “Jooooo met de banjoooo!” “Hè hè” zucht mevrouw Bakker. En Klaas laat zijn beker thee vallen. Sina doopt een vinger in haar beker om daarmee te trachten de vlekken uit haar veel te wijde spijkerbroek te vegen.

Net als ik onwillekeurig begin te denken aan zinnen als “We zijn dankbaar dat haar verder lijden is bespaard”, breekt de zon in Sina’s gehavende gezicht door. “Jij bent toch ook mijn lieverd, hè”, zegt ze,  en ze legt haar magere arm om mijn schouders, zodat ik het accordeonspel wel moet staken. A capella zingen we door. “Heerlijk land van mijn dromen” en “Vaar met me mee rond de wereld, mijn kind”.

Sjaan dirigeert inmiddels enthousiast mee met haar beide armen, Klaas is met een gelukzalige glimlach in diepe slaap verzonken, Bert heeft al playbackend mond en ogen wijd opengesperd en mevrouw Bakker zingt alle coupletten van ieder lied zonder haperen uit haar blote hoofd.

“Tot over twee weken!” roep ik als ik na een uurtje de gang weer uitloop. “Hè hè!” hoor ik nog net voordat ik met mijn gitaar op mijn rug en mijn accordeonkoffer in mijn hand de lift instap, “Hallo hallo!”

(hoewel dit alles kort geleden waar is gebeurd, heb ik uiteraard uit privacyoverwegingen niet de echte de namen van al deze lieverds gebruikt)

Helemaal In De Muziek

ergens in een hoekje van het oude album van mijn ouders, zit dit verfrommelde uitgeknipte fotootje van pa

“Hij zit zo’n beetje helemaal in de muziek!” zegt mijn vader als een van zijn bemoeizuchtige buurvrouwen in de serviceflat vraagt wat zijn zoon voor werk doet. “Hij zat toch op het seminarie?” zegt ze. “Hij mos toch zogezegd pastoor worden?” “Ja, maar dat was vuls te hoog gegrepen!” zegt pa. Wat een muziektherapeut precies doet, kan hij niet zo goed vatten, laat staan uitleggen. Maar dat het lijkt op “zo’n beetje helemaal in de muziek zitten” is voor hem meer dan voldoende.

“Helemaal in de muziek zitten” is in de ogen van mijn vader zo’n beetje het hoogste wat een “gewoon” mens kan bereiken. Als hij erover praat, passeren legendarische namen de revue. Kees van Dam uit Langeraar, Hein van Berkel uit De Veen. Mannen die een leven lang “helemaal in de muziek” zaten. Kerkorgel spelen, missen componeren. En accordeon spelen natuurlijk. Pa heeft zelf als kind nog accordeonles van Hein gehad.

Hij had zelf ook wel “helemaal in de muziek” willen zitten. Als jongen hoorde en zag hij kort na de oorlog een band spelen in de Veense veiling. “Daar was een zwarte bij, met een mooi licht pak, en die speelde trompet; en dansen dat die vent kon!”

Maar voor zulke dromen was natuurlijk geen plek. Als tiener was hij al voor de rest van zijn leven voorbestemd om op een kwekerij te werken. Eerst bij zijn vader zelf en later bij een baas die zijn vader voor hem uitzocht.

In de weekenden zat pa wél “in de muziek”, zij het niet “helemaal”. Hij speelde afwisselend met zijn maat drums en accordeon op bruiloften en partijen, zoals zijn eigen vader dat nog veel vroeger op de harmonica had gedaan. Tot diep in de nacht een hossende menigte vermaken. Om dan zijn verdiende gage onmiddellijk weer uit te geven aan een uit de klauw lopend “afzakkertje” aan de bar.

Later, tijdens zijn huwelijk met ma, speelde hij nog wel eens, vooral als er in de familie een jubileum of verjaardag was. Voorop in de polonaise. En nog weer later, toe ik als kind in zijn leven was gekomen, kwam het instrument van de kast tijdens de kerstdagen. Dan speelde hij Stille Nacht.

Als hij de negentig nadert, en het “Muziekfeest op het Plein” op televisie is, zie je zijn slechte ogen nog glimmen als Marianne Weber optreedt. Met haar accordeonist, die een “grote vijf-reeër” bespeelt. Driftig trommelt pa op de tafel mee. “Dat is verdomme een mooi stuk muziek!”

Met Een Milde Blik

De stormwind verjaagt de broeierige resten van de nacht. De kruitdampen zijn opgetrokken en de stilte is weergekeerd.

Ik kom deze nieuwjaarsochtend uit de kerk waar we dankbaarheid uitzongen over het nieuwe jaar dat ons ondanks alles toch zomaar weer wordt gegeven. En om vertrouwvol uit handen te geven wat we ook dit jaar niet zelf in handen hebben.

Nieuwjaar als een moment om met een schone lei te beginnen. Vuurwerk, een duik in een koude zee, goede voornemens, het loslaten van oude gewoontes die ons tot slaaf hebben gemaakt.

Maar misschien nog meer: Nieuwjaar als een kans om elkaar en onszelf te vergeven wat scheiding en verdeeldheid brengt. Om onverschilligheid en cynisme los te laten, en onszelf, de ander en de wereld een nieuw begin te gunnen.

En dat dan stap voor stap ook gaan dóen. Elkaar schulden kwijtschelden misschien. Ruzies niet alleen moedig uitvechten maar ook weer bijleggen. Durven toegeven dat de ander minstens net iets meer gelijk heeft dan ik. Verloren verbindingen herstellen. Onszelf en elkaar recht in de ogen kijken. Met een milde blik.

Een Vreugdevol Nieuwjaar!