In die dagen “zat mijn vader in de cyclamen”. Het lijkt de beginzin van een vertelling over een uit de hand gelopen personeelsfeest. Ook niet geheel denkbeeldig natuurlijk, aangezien het destijds regelmatig voorkwam dat feestjes alcoholisch uit de hand liepen.
Zo eindigde het veertigjarig huwelijksfeest van mijn ouders met een oom die in een plantenbak in de vestibule van partycentrum Keyzer stond te wateren, en een andere, hoogbejaarde oom die meerdere ribben brak bij een poging de taxi te bereiken. Velen gingen slingerend met de verkeerde of zelfs zonder jas naar huis, al dan niet met drankvlekken, scheuren of brandgaten in hun kledij. Dus was het een goed feest geweest.
Maar nee, daar gaat het hier niet om. “Mijn vader zat in de cyclamen” betekende dat hij werkte in de cyclamenteelt. Dat wil zeggen dat hij zo’n veertig jaar lang, dag in dag uit, in en rond de kassen doorbracht waar deze hardroze planten zorgvuldig werden opgekweekt. Ik moet er onwillekeurig aan denken als ik rijdend door nachtelijk Noordholland langs de A7 de roze verlichte kassen zie. Een vriendin zei “Daar fokken ze zeker flamingo’s”. Ik weet ook wel dat de kleur van het licht in die kassen niks te maken heeft met het soort planten dat er wordt verbouwd, maar toch denk ik uitgerekend aan cyclamen.
Mijn vader had ook een hardroze gelakte fietstas. Een krijgertje waarschijnlijk, want ik kan me niet voorstellen dat hij hem zelf in de fietsenwinkel van Dolf Wallet had aangewezen. In die fietstas zat naast zijn broodtrommel (een afgedankt tupperwarebakje met een postbodenelastiekje erom) en zijn bandenplakgereedschap (mijn vader was werkelijk een bedreven en razendsnelle bandenplakker) ook zo nu en dan een cyclaam.
Zorgvuldig ingepakt in krantenpapier, want de kwetsbare plant kan weinig hebben, werd de cyclaam in de roze tas naar huis vervoerd. En dan gingen we hem na het eten samen bezorgen. Bijvoorbeeld bij de familie Van Zon in de Dennenlaan. Els was de dirigente van het kinderkoor waar ik bij zong en orgelspeelde, en de manier waarop mijn ouders daarvoor dankbaarheid betoonden was het geven van een cyclaam.
“Ken je vanavond een cyclaam meebrengen?” had mijn moeder bij het ontbijt gezegd. En zo geschieddde. Zo ging dat in die dagen. Als je bij de visboer werkte gaf je als cadeau een pondje gerookte paling, een stuk oude leidse als je met kaas op de markt stond, en een cyclaam als je ” in de cyclamen” zat.
Het is zowaar een ontroerende hardroze herinnering geworden. Mijn vader is al jaren dood, de kwekerij waar hij tussen de cyclamen stond is opgedoekt, en de roze tas is, nadat hij nog een tijdje werkloos in de schuur stond, met nog een stuk vergeeld krantenpapier onderin, aan de vuilnisman meegegeven. Een cyclaam zie ik zelden meer. Ik vind het ook eigenlijk foeilelijke dingen. Maar hoe mooi waren ze in de tas van mijn vader, met dat krantenpapier erom, en dan samen door donker Leimuiden op weg.