Maandelijks archief: december 2024

Cyclaam

In die dagen “zat mijn vader in de cyclamen”. Het lijkt de beginzin van een vertelling over een uit de hand gelopen personeelsfeest. Ook niet geheel denkbeeldig natuurlijk, aangezien het destijds regelmatig voorkwam dat feestjes alcoholisch uit de hand liepen.

Zo eindigde het veertigjarig huwelijksfeest van mijn ouders met een oom die in een plantenbak in de vestibule van partycentrum Keyzer stond te wateren, en een andere, hoogbejaarde oom die meerdere ribben brak bij een poging de taxi te bereiken. Velen gingen slingerend met de verkeerde of zelfs zonder jas naar huis, al dan niet met drankvlekken, scheuren of brandgaten in hun kledij. Dus was het een goed feest geweest.

Maar nee, daar gaat het hier niet om. “Mijn vader zat in de cyclamen” betekende dat hij werkte in de cyclamenteelt. Dat wil zeggen dat hij zo’n veertig jaar lang, dag in dag uit, in en rond de kassen doorbracht waar deze hardroze planten zorgvuldig werden opgekweekt. Ik moet er onwillekeurig aan denken als ik rijdend door nachtelijk Noordholland langs de A7 de roze verlichte kassen zie. Een vriendin zei “Daar fokken ze zeker flamingo’s”. Ik weet ook wel dat de kleur van het licht in die kassen niks te maken heeft met het soort planten dat er wordt verbouwd, maar toch denk ik uitgerekend aan cyclamen.

Mijn vader had ook een hardroze gelakte fietstas. Een krijgertje waarschijnlijk, want ik kan me niet voorstellen dat hij hem zelf in de fietsenwinkel van Dolf Wallet had aangewezen. In die fietstas zat naast zijn broodtrommel (een afgedankt tupperwarebakje met een postbodenelastiekje erom) en zijn bandenplakgereedschap (mijn vader was werkelijk een bedreven en razendsnelle bandenplakker) ook zo nu en dan een cyclaam.

Zorgvuldig ingepakt in krantenpapier, want de kwetsbare plant kan weinig hebben, werd de cyclaam in de roze tas naar huis vervoerd. En dan gingen we hem na het eten samen bezorgen. Bijvoorbeeld bij de familie Van Zon in de Dennenlaan. Els was de dirigente van het kinderkoor waar ik bij zong en orgelspeelde, en de manier waarop mijn ouders daarvoor dankbaarheid betoonden was het geven van een cyclaam.

“Ken je vanavond een cyclaam meebrengen?” had mijn moeder bij het ontbijt gezegd. En zo geschieddde. Zo ging dat in die dagen. Als je bij de visboer werkte gaf je als cadeau een pondje gerookte paling, een stuk oude leidse als je met kaas op de markt stond, en een cyclaam als je ” in de cyclamen” zat.

Het is zowaar een ontroerende hardroze herinnering geworden. Mijn vader is al jaren dood, de kwekerij waar hij tussen de cyclamen stond is opgedoekt, en de roze tas is, nadat hij nog een tijdje werkloos in de schuur stond, met nog een stuk vergeeld krantenpapier onderin, aan de vuilnisman meegegeven. Een cyclaam zie ik zelden meer. Ik vind het ook eigenlijk foeilelijke dingen. Maar hoe mooi waren ze in de tas van mijn vader, met dat krantenpapier erom, en dan samen door donker Leimuiden op weg.

Op Handen Gedragen

Je hebt jezelf wel eens op een soort van jaloezie betrapt als je jouw eigen, of een andere zwangere vrouw zag. Dat je als man geen kind in je kunt dragen, is toch meer dan jammer.

Maar als het kind geboren is, kun je gelukkig een hele poos de reus uithangen. Wat heb je rondgelopen met de kinderen. In je armen, op je schouders, op je rug. Ze opgooien en weer vangen. Je hebt ze op handen gedragen.

Vandaag doet het je ineens denken aan dat oude verhaal dat je moeder Agatha zo meeslepend kon vertellen, waarnaar jij, kleine Piet, ademloos luisterde:

Reprobus, met zijn woeste baard, is zo’n allemachtig oersterke kerel dat hij de opdracht heeft gekregen om reizigers naar de overkant van de rivier te dragen. Dat doet hij – jaar in jaar uit – met gemak, tot er in een donkere nacht, tijdens een bulderende storm, een kind naar de overkant wil. Reprobus neemt onverwijld het kleine jongetje op zijn schouders en begint voortvarend aan zijn taak. Maar halverwege de rivier wordt het kind steeds zwaarder en zwaarder, zodat de reus bijna onder zijn last bezwijkt. Als hij tenslotte, met zijn laatste krachten, zuchtend en steunend de oever bereikt, onthult het kind dat het Christus is, die op zijn beurt weer de zonden van de wereld meedraagt. Dan krijgt Reprobus een nieuwe naam: Christo-phorus, Christusdrager zal hij heten. Oftewel Sint Christoffel, die voortaan de patroonheilige en beschermer van alle reizigers zal zijn.

Je vindt het nog steeds een prachtige legende, en het is niet voor niks dat je jarenlang een medaille met een afbeelding van Christoffel aan je sleutelbos hebt gehad. Sterker nog: langzamerhand begint het je te dagen dat er nog meer lagen in het verhaal zitten. Inzichten om mee te nemen, betekenissen die je vooruit helpen.

Want al worden je eigen kinderen groter en zwaarder, en beginnen ze langzamerhand op eigen kracht aan hun tocht door het bestaan, toch is er nog altijd een taak voor je als ouder. En niet in de laatste plaats als vader van je eigen innerlijke kind, dat steeds opnieuw geboren wil worden. Licht-kind-in-mij kun je het noemen, de goddelijke vonk, kind van God. Of je ziel. Datgene wat aan het Licht wil komen, kwetsbaar, klein, en tegelijk eeuwig en groot.

Je mag je ziel op handen dragen. Zo heb je laatst  tijdens je retraite gehoord. Je hoeft niet met je ziel onder je arm door het leven. Datgene wat echt wezenlijk voor je is mag voorop, zichtbaar, benaderbaar. Bescherm het, draag het, koester het, ook als het soms zwaar voelt. Verstop het niet. Het wijst je de weg naar de overkant, door de rivier van dood en leven heen.

Kerstwens

Het is dit tafereeltje dat ik ’s morgens zie, als ik voordat de anderen wakker zijn, in mijn stiltehoekje zit. Op de piano voor me staat de oude kerstgroep van opa en oma Koek. En op de plek waar in de kerstnacht het kindje zal komen te staan, staat nu alleen nog maar een kaarsje.           .                

Het licht wordt weerspiegeld in de gezichten van de grote mensen en de dieren. Vol verwondering en ontzag kijken zij naar het komende wonder. Zoals altijd als een kind wordt geboren, krijgt de aarde een nieuw gezicht. Ik wens ons toe dat ook in ons het grote aan het licht komt in het kleine. En dat we zien hoe kwetsbaar en ontzagwekkend het is. Zalig Kerstfeest!

Stil Nu Maar; De Vierde Kaars

“Maria die zeide ik ben d’r zo moe, laat ons een weinig rusten. Laat ons een weinig verdergaan, aan een huizeken zullen wij rusten”.

Ze “loopt op alle dagen”, met de dromerigheid die erbij hoort. Je ziet het aan haar ogen. De tijd is vol, en ze verlangt ernaar zich terug te trekken om haar kind ter wereld te brengen.

Ga er maar aanstaan, daar middenin die enorme drukte vanwege de volkstelling in Bethlehem, in een wereld op drift.

Zie deze Advent als een innerlijke zwangerschap. Jouw innerlijke kind wil aan het licht komen. En dan is het niet zo gek dat ook jij moe bent van alle onrust en onzekerheid, en dat de veelheid om je heen je overprikkelt.

Massa’s lichtjes en lampen, kerstmuziek schalt uit alle hoeken en gaten. Glazen huizen, meezingfestijnen. Foute-truien-competities en overvolle supermarkten. Oogverblindend, oorverdovend, overstelpend.

De wereld tolt voor je ogen en je bent zo blij dat je een plekje hebt gevonden. Een stalletje vanbinnen, waar het veilig ruikt naar stro en dieren.

Met de deur sluit je de gekte achter je buiten. En in het donker, slechts bij het licht van vier kaarsen, wordt het stil. Niet praten alsjeblieft. Je voelt het kindje bewegen in je binnenste. Je neuriet het mooiste lied, de zachtste melodie.

In de Advent, de vier weken voor kerst, wordt elke week een extra kaars aangestoken. Symbool voor het groeiende levende licht, vooruitwijzend naar de geboorte van het kind met Kerstmis. Bij het licht van die vier kaarsen mijmer ik er schrijvend over.

Onstuitbaar Licht; De Derde Kaars

Terwijl het buiten nog steeds donkerder wordt, wordt het binnen geleidelijk lichter. Je onderscheidt bij het schijnsel van de derde kaars net iets meer. Je kunt er zelfs bij lezen als je wilt.

Of schrijven in je dagboek. Over wat er in donkere hoekjes van je ziel verborgen is, of juist over wat graag aan het licht wil komen. Wat nooit echt gezien is. Een verlangen, een talent, of een groot gemis.

Als je je leven tegen het licht houdt, wat wordt er dan zichtbaar? Schaamte, schuldgevoel, tekortschieten? Of juist onvervuldheid? Dat je nooit hebt gekregen wat je nodig had? Hadden je armen naar een andere toekomst willen reiken? Zijn je voeten nooit in beweging gekomen?

Soms is het comfortabeler in het donker. Wil je helemaal niet in het licht. Ben je beschroomd, en bang dat er dwars door je heen gekeken wordt, als in een röntgenstraal.

“Toen vlamde er een straal uit hun ogen, en viel op het kindeke teer”. Je sidderde bij die zin uit ” De herdertjes lagen bij nachte”. Had je, te klein om de betekenis ervan te doorgronden, misschien wel een onderhuids besef dat licht pijn doet aan je ogen als je aan het donker gewend bent?

Lijkt het in het donker betrekkelijk veilig, toch “breekt het licht in mensen door, onstuitbaar, zoals een kind geboren wordt”, dicht Huub Oosterhuis. En ergens anders zingt zijn lied: “Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen of ergens al een wereld daagt, waar mensen waardig leven mogen, en elk zijn naam in vrede draagt”.

De derde kaars heeft iets van die onstuitbaarheid. Of je nu wilt of niet: hoogzwanger is Maria, hoogzwanger zijn wij, ben jij. Het kind in jou zal zich een weg naar buiten banen en – hoe donker de nacht ook is – het levenslicht zien.

In de Advent, de vier weken voor kerst, wordt elke week een extra kaars aangestoken. Symbool voor het groeiende levende licht, vooruitwijzend naar de geboorte van het kind met Kerstmis. Bij het licht van die vier kaarsen mijmer ik er schrijvend over.

Door De Nacht Heen; De Tweede Kaars

Het jaar is op zijn donkerst. De bomen zijn kaal. Het is guur en nat. Dus je steekt een tweede Adventskaars aan.

Stel je voor dat het zo doorgaat. Elke morgen een beetje later licht en elke avond een beetje vroeger donker. Tot alleen de nacht nog overblijft. Bitter koude nacht.

Voorraden voedsel en brandstof raken op. Je moet met elkaar strijden om de laatste restjes. Niemand kun je nog vertrouwen. Je trekt je terug in je eigen schijnveilige hoekje.

Voor ons misschien een onvoorstelbaar scenario. Iets uit een rampenfilm. “De Overwintering op Nova Zembla”, of “The Day After Tomorrow”.

Wij weten wel beter. We hebben alles hier toch goed geregeld? Voor de zekerheid schaffen we ironisch glimlachend een noodpakketje aan. Maar de dagen worden na 21 december vanzelf weer langer. Daar hebben we de wetenschap voor. Onze onwrikbare waarheid.

Toch hebben onze voorouders nog niet zo lang geleden armoede en dreiging gekend. Mijn grootmoeder kon de dichtgevroren bijt in de sloot niet meer open hakken om de luiers van haar kleintjes te spoelen, en ze wist niet of er vanavond nog kolen voor de kachel waren en brood om te eten, terwijl haar man in krijgsgevangenschap zat; zo lang is dat nog niet geleden.

En vandaag in Gaza, Oekraïne, Jemen. Of in de achterbuurten van Los Angeles of Rotterdam Zuid. Mensen die bang, gewond, hongerig of verslaafd wanhopig in het donker zitten, zonder perspectief op licht.

Dat je een tweede kaars aansteekt in de hoop dat het licht terugkomt is geen kwestie van wetenschap. Het is een doorgewinterde uiting van existentieel verlangen tegenover existentiële angst en duisternis.

Dat we uit handen moeten geven wat we denken in handen te hebben om onze open handen verlangend uit te strekken naar dat wat we nog niet weten. Door de nacht heen.

In de Advent, de vier weken voor kerst, wordt elke week een extra kaars aangestoken. Symbool voor het groeiende levende licht, vooruitwijzend naar de geboorte van het kind met Kerstmis. Bij het licht van die vier kaarsen mijmer ik er schrijvend over.

Misschien; De Eerste Kaars

Misschien helpt het om toch ook deze eerste Adventsweek weer een eerste kaars aan te steken. Misschien als teken van hoop. Misschien tegen beter weten in. Misschien.

Taalkundig betekent “misschien” zoiets als “het zou kunnen gebeuren”. Een andere lading. Met minder nadruk op twijfel en meer op verlangen.

Zou het kunnen gebeuren, dat nieuwe begin? Een verlangen in donkere tijden. Durf je te verlangen? Nu overal oorlog woedt en Moeder Aarde wordt uitgeput?

Een eerste vlammetje. Een liedje van Verlangen. Of misschien eerst maar eens stil zijn. Luisteren, horen. En het aandurven om niks te weten. Geen vastomlijnde dichtgetimmerde waarheden. Geen stellige overtuigingen, maar een aarzelend aandachtig zwijgen. Turen, wachten, waakzaam.

Daagt ergens licht? Is er ergens een stem, een hand die wenkt, een vergezicht, een glimp van toekomst?

Advent, wat zou er kunnen gebeuren bij het licht van die ene eerste kaars?

In de Advent, de vier weken voor kerst, wordt elke week een extra kaars aangestoken. Symbool voor het groeiende levende licht, vooruitwijzend naar de geboorte van het kind met Kerstmis. Bij het licht van die vier kaarsen mijmer ik er schrijvend over.