Maandelijks archief: augustus 2024

Dat Je Dat Niet Merkt

met onze nieuwe fietsen op ons erf, 1961″

“Dat je dat niet merkt!” Ik hoor het mezelf tegen Judith zeggen met de woorden van mijn vader. “Heb je dan niet door dat je banden hartstikke zacht zijn, dat fietst toch akelig zwaar!” Ik pomp de banden van haar fiets op en denk aan de wijze lessen van pa.

Van studeren of boeken lezen had hij geen kaas gegeten. En met ingewikkelde levensvragen of liefdesverdriet hoefde ik ook niet bij hem aan te kloppen. Maar hoe je goed voor je fiets zorgt, heeft hij me, naast accordeon spelen, tuinieren en bier drinken, met succes bijgebracht. Ik pluk er nog dagelijks de vruchten van. Al zal ik nooit de snelheid bereiken waarmee hij een lek vond en plakte.

De fietsen waren het grote bezit van mijn ouders. Een auto hebben ze immers nooit gehad. En al reden ze beide ook nog een poosje op een brommer, en gingen ze regelmatig met bus of trein, de fiets heeft altijd zijn prominente plek behouden.

Doordeweekse fietsen hadden ze, en zondagse fietsen. En vooral die laatste werden met alle egards behandeld. Ik zie nog voor me hoe pa met een plechtig gezicht zijn onvervreemdbare taak uitvoerde: de fietsen klaar zetten voor kerkbezoek, een tochtje of een verjaardagsfeestje in een belendend dorp. Banden oppompen, verlichting, rem en bel controleren, zadel op de juiste hoogte.

Helemaal bijzonder was het als hij er in zijn eentje opuit trok, een dagje naar zijn zuster Nel in Hoogmade, uitgezwaaid door mijn moeder alsof hij op expeditie naar de tropen ging.

De banden en de verlichting waren zijn specialiteit. Ingewikkelder werkzaamheden aan remmen of versnelling werden aan fietsenmaker Dolf Wallet uitbesteed. Wat rook het daar trouwens heerlijk naar olie en rubber, in de gang voor de werkplaats als we weer eens een fiets brachten of haalden.

Mijn moeder maakte het allemaal wat minder uit. Ze had het waarschijnlijk niet eens in de gaten als haar banden opgepompt waren. Net zoals ze nooit aan pa kon vertellen of ze voor- of tegenwind had gehad. “Mens, dat voel je toch wel?!” Maar nee. Ik denk dat ma over zo’n overvloed aan energie en kracht beschikte dat ze nog tegen een orkaan in kon trappen zonder te stoppen met zingen.”Ik krijg een heel apart gevoel vanbinnen!” of “Waarheen leidt de weg?”

Tot op hoge leeftijd fietsten ze. Totdat eerst mijn vader er rond zijn tachtigste mee stopte omdat hij te slecht ging zien. Ma trapte nog tot diep in haar tachtiger jaren gestaag in haar eentje door. Tot ze een keer droomde dat ze viel en een heup brak. Toen mocht ik haar fiets, tot opluchting van mijn vader, komen halen. Later in het verpleeghuis, trok ze nog wel eens met de duofiets van wiek. Lekker, de wind door haar haren. Gelukkig nog geen helm verplicht.

Ik heb voor langere afstanden tegenwoordig wel een helm. Ik denk dat pa het daar wel mee eens zou zijn. En ik betrap mezelf er trouwens ook nog steeds op dat ik niet te dicht bij de berm fiets. Ik hoor hem immers zeggen “Kijk uit, daar ken glas legge!” Geen idee waarom daar glas zou liggen, maar toch hou ik voor de zekerheid zijn wijze lessen een beetje in ere.

De Vakantie Van Ons Leven

De kwaliteit van de foto´s die mijn ouders maakten laat dikwijls te wensen over. Hun antieke Agfa-Click was weliswaar een prima toestelletje, maar het gebrek aan technisch inzicht van mijn moeder en de slechte ogen van mijn vader maakten het slagen van hun foto’s tot een zeldzaam fenomeen.

Vooral de pogingen die mijn vader deed, leverden doorgaans uitzonderlijk wazige plaatjes op. Of ze waren wel min of meer scherp maar misten net datgene waar het om te doen was. Als mijn moeder en ik op het ijs stonden, met de ijzers ondergebonden, wist pa de foto zo te maken dat precies onze voeten en schaatsen er niet opstonden.

Er zijn dan ook maar weinig echt duidelijke foto’s van henzelf, en al helemaal niet van hen samen, omdat de één immers de foto nam en de ander poseerde. Uitzondering is déze foto, een paar jaar voor mijn geboorte, hoog boven het Limburgse land door een vakkundig fotograaf genomen.

Twee gelukkige mensen, met zonnebrillen op, op vakantie in den vreemde. Want dit is eigenlijk de eerste en enige echte vakantie die ze maakten, in de periode dat ze zich te hadden verzoend met hun kinderloosheid en ze besloten er samen het beste van te maken.

Ik zie dat mijn vader zijn plechtige gezicht trekt, waarschijnlijk om te verhullen dat hij zeven kleuren stront schijt vanwege onwennigheid tegenover vakantie in het algemeen en hoogtevrees in het bijzonder. Hij zal waarschijnlijk wel een biertje hebben genomen alvorens in- en op te stijgen.

Mijn moeder houdt haar gezicht fotogeniek schuin. Overduidelijk trots dat ze deze ervaring met haar man meemaakt. Het lijkt wel alsof ze voorziet dat ik de foto vierenvijftig jaar later zal gebruiken om hun vakantieverhaal te vertellen.

Ze hadden de hoofdprijs gewonnen in de jaarlijkse moederdagactie van de winkeliersvereniging, en mochten ter waarde van vijfhonderd gulden een reisje boeken. “En zo vierden wij in september 1970 de vakantie van ons leven!” “En we dansten er de hele avond, oh oh wat een feest!” Wie kan beter verwoorden wat dit alles voor hen betekende dan ma zelf, in haar zwierige handschrift vastgelegd.

Akelig Smerig Rotweer

“Het is anders een akelig smerig rotweer!” zei pa op dagen als vandaag, als de temperatuur boven de vijfentwintig graden steeg. Ik hoor zijn stem uit deze foto opklinken om zich over de verzengende hitte te beklagen.

Het is overigens een zeldzaam beeld van mijn vader; in een korte broek en ontbloot bovenlijf. Want als hij ergens een hekel aan had, was het aan het prijsgeven van teveel witte huid aan het zonlicht.

Ik herken dat als roodharige natuurlijk als geen ander. Je verbrandt als een gek op dit soort dagen. En pas tegenwoordig zijn er voldoende  beschermende zonnebrandcrèmes beschikbaar.

Pa is als kind vast vaak genoeg verbrand tijdens het onbeschermde werk op de tuin van zijn vader. Dus alle begrip voor zijn zonmijdende instelling. Bovendien had hij slechte ogen die het felle geschitter niet goed konden verdragen.

Maar er speelde nog iets anders. Want hij had er niet alleen moeite mee om zichzelf enigszins bloot te geven, maar hij had er nog een grotere hekel aan om ongevraagd geconfronteerd te worden met andermans naaktheid.

Op televisie keek hij gauw weg bij de destijds nogal onthullend Fa-reclames (een over het strand rennende blondine met ontblote borsten – “met de wilde frisheid van limoenen”), onder het gemompel van uitspraken als “mot dat?!”

En een buurman die met warm weer steevast in zijn korte broek, met zijn glimmende gebruinde buik, voor het huis zat, ontlokte pa de uitspraak “Daar zit ie weer, met die smerige vuile dikke pens!”,  alsof het om de baarlijke duivel zelf ging. Ja, pa was niet vies van een stevig geformuleerd oordeel, van een  bijpassende vernietigende blik voorzien.

Dus zat hij doorgaans zelf met een overhemd met lange mouwen en een dikke lange broek in de schaduw te klagen over de warmte. Als het echt erg was, legde hij vier knoopjes in de hoeken van zijn zakdoek en drapeerde die als een soort bandana over zijn kalende schedel.

Ik hoor mezelf op smoorhete dagen regelmatig soortgelijk mopperen als pa. Maar ik ben blij dat ik geleidelijk wel heb geleerd ook – met mate, goed ingesmeerd, en de schaduw nabij – te genieten van de zon.

In dit licht toch leuk en verrassend dat in het fotoalbum van mijn ouders hier en daar plaatjes opduiken in een licht ontblote zomerse vakantiestemming. Zoals deze.

Het Vuil

“Ze laten tegenwoordig overal het vuil maar staan!” zei ma verontwaardigd als ze naast me zat in de auto en de uitbundig begroeide bermen zag, die in tegenstelling tot vroeger nog maar zelden werden gemaaid.

Er zat iets onmiskenbaar ambivalents in die opmerking, want ze heeft mij toch best overtuigend opgevoed met veel liefde en eerbied voor de natuur. Juist ook voor de kwetsbare kracht van het bloemetje tussen de tegels, het onverwachte.

Maar hier, met haar mening  over “het vuil” –  ZuidHollands voor onkruid – speelde blijkbaar mee hoe ze zelf was opgevoed: je moet zorgen dat het er netjes uitziet. De gemeente moet zorgen dat de bermen gladgeschoren zijn, en zelf moet je zorgen dat er geen onvertogen woord over je tuintje te zeggen valt.

Volgens pastoor Harding kon je daarbij overigens een nog principiëlere keurigheid verwachten bij protestanten dan bij katholieken. Volgens hem kon je vanaf de weg aan de ordelijkheid op het erf zien of ergens een katholiek of protestant woonde.

Die wijsheid kon ik als kind gemakkelijk toetsen aan onze gereformeerde buurvrouw. Die boende immers elke week haar stoeptegels met chloor, waarna zieltogende regenwormen zich met hun laatste krachten door de kiertjes naar boven wurmden.

Als ze enigszins de kans kreeg raapte mijn moeder – terwijl buurvrouw vol walging toekeek – de beestjes op, spoelde ze met schoon water af en gaf ze een nieuw bestaan in ónze tuin. Zoals ze ook naaktslakken van de weg redde, om te voorkomen dat ze werden overreden.

Zelf geniet ik enorm van de rommelige overvloed van de natuur, vooral in deze tijd van het jaar. En ik heb bewondering voor de oerkracht die zelfs op de meest onherbergzame plaatsen planten doet ontkiemen om met geuren en kleuren hun verhaal te vertellen.