Zeventien jaar is Miesje deze week geworden. Ons eigenzinnige beest. Ze was al bij ons toen we samenwoonden in ons flatje, voordat we een huis kochten, voordat er kinderen kwamen.
Het is niet voor het eerst dat ik over haar schrijf, en hopelijk ook niet voor het laatst. Toen ik onlangs voor de jaarlijkse vaccinatie en gezondheidscheck met haar bij de dierenarts was, sprak deze immers haar bewondering uit: “Wat is ze nog goed voor haar leeftijd!” Daarbij vond ik het woordje “nog” overigens wel enigszins verontrustend klinken.
Zeventien jaar is kort én lang. Een derde van mijn eigen leven tot nu toe. En terugdenkend ontkom ik niet aan enige nostalgie. Ik was zelf nog maar twee keer zeventien toen we haar – in ruil voor een zelfgebakken appeltaart – uit een Fries dorpje van een boerderij konden meenemen. Daar was ze niet op haar plek. In de ogen van de boerin te klein en te kwetsbaar om een echte muizenvanger te worden.
Een scharminkel was het, de kleinste van een nestje, waarschijnlijk te vroeg bij haar moeder vandaan gehaald en de eerste weken van haar leven opgegroeid tussen twee venijnige hondjes, waarvan zij heeft geleerd van zich af te bijten.
Enigszins getraumatiseerd kon je haar wel noemen. Het kleine mormeltje bleek snel gestresst, gauw uit haar hum. Blazen, bijten, krabben. Maar ook spelen, en op eindeloos op schoot liggen als ik piano speelde.
En zo was ze erbij toen we ons leven samen opbouwden. En zo ving ze goudvissen uit de vijver van de buurman toen onze dochter net was geboren. Ze legde de beestjes halfdood onder de wieg. Cadeautje!
Ze werd rustiger. Wist ze in haar jongere jaren nog wel eens een muis of vogel te verschalken, later kwam ze nog slechts met wormen aanzetten, en tegenwoordig is ze vooral binnen. Het liefst op schoot.
Met alle gezinsleden heeft ze een eigen band. En al hebben we allemaal wel eens een uithaal van haar ondergaan, toch zijn we gek op haar en zoekt zij ons alle vier op. Als één van ons een paar dagen weg is, gaat ze ’s morgens bij de deur naar de gang zitten en kijkt ze verwachtingsvol naar de trap. “Er ontbreekt iemand van mijn personeel” lijkt ze te denken.
’s Avonds als wij naar bed gaan pakt ze haar trouwe groene stoffen speeltje – schildkikker noemen we die, een soort van kruising tussen schildpad en kikker – en gaat er een hele tijd keihard bij zitten mauwen. Geen idee wat het betekent, maar dat is nou juist zo onweerstaanbaar aan een kat. Het blijft een mysterie. Als het leven zelf. Een geruststellend relativerende gedachte.