Maandelijks archief: maart 2024

Onder Ogen

Ben ik eigenlijk in staat om lijden onder ogen te komen? Er écht naar te kijken? Het te zien, te horen, te voelen, te ruiken en te proeven?  Onverdoofd, eerlijk? Het niet weg te stoppen, mooier te maken, met een bloemrijk theologisch, muzikaal of kunstzinnig sausje te overgieten? Met cynisme, of met woorden? Kan ik “erbij blijven”?

Het gestileerde en serene kruisbeeld dat altijd bij mijn ouders aan de wand hing, is, naast het kindje in de kribbe, voor mij het eerste beeld dat ik van Jezus had. Op Goede Vrijdag gingen we er ’s middags om drie uur voor op de knieën, mijn moeder en ik. En als er een vriendje of vriendinnetje bij me speelde, werd ook die betrokken bij het ritueel. Mijn moeders plechtige stem: “Wij aanbidden U Christus, en wij loven U, omdat Gij door Uw heilig Kruis de wereld hebt verlost”

De Kruisweg. In veertien stappen volg je Jezus op zijn weg, van de terdoodveroordeling tot aan de graflegging. Biddend. Er bij zijn. Toeschouwer, of meer nog: deel uitmaken van het verhaal. Maar hoe die spijkers echt voelen? En die doornenkroon? De zweepslagen en het hoongelach?

Kan ik vandaag “bij” het lijden zijn, zonder het op te willen lossen? Zonder ervoor op de vlucht te slaan. En ook zonder me erin onder te dompelen? Durf ik stil te staan bij het lijden van de ander, van de wereld? Naast het bed van de stervende blijven zitten, of kijken in de ogen van de wanhopige? Aanwezig zijn bij het grote of schijnbaar “kleine” leed van de mensen om me heen? Het ermee uithouden?

Maar misschien ook wel: durf ik stil te staan bij mijn eigen pijn en kwetsbaarheid? Of maak ik me groter dan ik me voel, overschreeuw ik mezelf? Of koester ik juist de slachtofferrol? Kan ik mezelf echt onder ogen zien? Durf ik het “niet weten” te aanvaarden?  Ben ik bereid me te verzoenen met mijn eigen imperfecties? En daar dan weer kracht uit putten? Me niet groter of kleiner te maken dan ik ben?

Ik zag vandaag, toen ik om drie uur de Kruisweg overwoog, ineens in dat het verhaal eigenlijk vooral een eerlijk verhaal is. Dat Jezus zijn verantwoordelijkheid neemt door het kruis op zich te nemen, maar dat hij ook hulp moet aanvaarden als het kruis te zwaar wordt, als hij struikelt en valt. Hij is niet laf, maar ook geen superheld.

Ik zag dat er mensen zijn die hem helpen dragen en die hem troosten. Dat hij zich láát troosten. En dat hij, hoezeer ook in beslag genomen door die vreselijke tocht, nog oog en oor heeft voor de anderen, voor het leven dat dóórgaat, ook al loopt hij zelf zijn dood tegemoet.

Als Gods verhaal ergens een menselijk gezicht heeft, is het daar. Zijn zoon is net zo kwetsbaar, net zo weerloos als wij. Maar ook krachtig, tegen beter weten in. Zonder het mooier te maken dan het is. Eenzaam en verbonden tegelijk.

Hoezeer ik ook hou van de liturgie, en hoe ik me ook thuis voel bij de oude kerkelijke rituelen, vandaag was het goed om dit verhaal in mijn eentje te overwegen. Om in te zien dat het geen mooi of verheven verhaal is, maar dat het gaat over ons, over jou en mij.

Malse Grassies

Je fietst een stukje en ineens, op een toevallige groenstrook zie je hetzelfde gras. Je zou bijna afstappen om een handje te plukken, zoals je dat veertig jaar geleden tweemaal per dag deed. Voor Floortje.

Als je tussen de middag en aan het einde van de dag uit school komt, en je de avontuurlijke sluiproute onder de dijk volgt, loop je langs dit meest groene en malse lentegras.

De cavia hoort je al aankomen en begint vanuit zijn riante verblijf – je moeder gunt jullie roodwitte huisgenoot een zo ruim mogelijk onderkomen, zelf getimmerd  van een oude kist, met getraliede ramen en deur – luidkeels te piepen. “Kijk toch ‘s, malse grassies!” zeg je tegen hem. En als je ze door de tralies steekt, begint het beestje terstond gulzig te knagen.

’s Morgens, als je vader als eerste beneden is, laat hij hem uit zijn hok. Als een dolle rent en springt hij door de keuken, en hij knaagt hartstochtelijk aan het vloerkleed onder de tafel. Hij zet zich schrap als hij de rand van het kleed met kracht toch gauw zo’n 15 centimeter van de vloer omhoog trekt. Als je moeder en jij de trap afkomen wacht hij, wederom enthousiast piepend bij de deur op jullie entree.

’s Avonds ligt hij urenlang op schoot, in een speciale zak die je moeder van de resten van je oude oranje badstof pyjama heeft gemaakt, terwijl jullie koffie drinken en naar het journaal en Zeg s AAA kijken. Soms, als de ontspanning te lang en te intens wordt, laat hij zijn plas lopen en moeten de zak en je broek in de was. Niemand doet daar moeilijk over, al vermoed je dat je moeder en jij de incontinentie van het beestje voor je vader verzwijgen. Straks mag je hem niet meer op schoot.

Jullie zullen hem uiteindelijk maar zo’n tweeënhalf jaar hebben. Vanaf de koude winterdag waarop je oom Hans hem – piepklein nog – uit de zak van zijn grote leren brommerjas haalt, tot het moment dat de dierenarts in Oude Wetering hem – ongeneeslijk ziek – laat inslapen, genieten jullie met volle teugen alledrie van deze vrolijke huisgenoot.

Tegen de meester van de zesde klas vertel je de ochtend na zijn dood hartstochtelijk huilend over het heengaan van Floortje. Je zult je veertig jaar later nog de gierende uithalen herinneren waarmee je je relaas vertelt, en dat je zicht vertroebeld is door tranen. Zo écht voelen, en zo puur uiten wat er is, daar zul je als volwassene nog wel eens heimwee naar hebben.