Maandelijks archief: december 2023

Kind In Mij

Het is meer dan vijfenveertig jaar geleden dat dit tafereeltje tot stand kwam. In een tot stalletje getransformeerd sigarenkistje van mijn opa staan Jozef en Maria – een garenklosje als ruggengraat – bij het kribje; een luciferdoosje dat eens naast het gasfornuis lag. Het baby’tje is van onbekende oorsprong, maar in het matrasje waarop het ligt, herken ik de hand van mijn moeder.

De gezichten van Jozef en Maria zijn mijn eigen werk. Waarmee toen al duidelijk werd dat mijn grootste talent niet op het vlak van beeldende kunst ligt. Maar dat terzijde. Mijn Maria heeft een vriendelijke, open en zelfverzekerde blik. Jozef daarentegen kijkt buitengewoon verschrikt, alsof hem zojuist hardhandig de mond is gesnoerd. Het kan zomaar zijn dat dit destijds mijn beeld van de man-vrouwverhoudingen was.

Ik meen me te herinneren dat ik de basis van dit stalletje in de kleuterklas bij juf Ada heb gemaakt, en dat mijn moeder er thuis nog een en ander aan heeft bijgewerkt. Het stalraampje bijvoorbeeld, is onmiskenbaar iets van Agatha. Vooral dat het ook aan de achterkant van het stalletje terug komt, zegt iets over haar zorgvuldigheid én humor.

Mijn eigen kinderen zijn de kleuterleeftijd inmiddels al ruimschoots gepasseerd. Ik kijk hier rechtstreeks in de ogen van de mijne. Het aandoenlijke roodharige ventje dat “zo mooi kon zingen”. Dat bij de buren op de tafel werd gezet om “Nu zijt wellekome” ten gehore te brengen, want “Hij kent alle coupletten uit zijn hoofd!” Het verantwoordelijke kind dat zijn ouders en zijn opa en oma graag gelukkig wilde zien. “Hij ken zo goed met ouwe mensen praten”.

Ik zie ook het jochie dat bang was voor de grote boze buitenwereld. Dat de handen van zijn beide ouders stevig vasthield als hij het huis uit ging. Dat ’s nachts verstijfd in bed lag als hij “De Stromes” hoorde aanslaan – het waterschroefgemaal, vijftig meter verderop, dat het overtollige water uit de Vriesekoopschepolder naar de Drecht trok. De kurkentrekkerachtige constructie riep bij mijn ouders de grootste schrikbeelden op. “Daar moet je niet in vallen!” 

In mijzelf verscholen zit nog dat jongetje. Met zijn talenten, zijn enthousiasme, zijn ernst. En ook met zijn angst en beklemdheid, stukjes weggestopt verdriet. Geremde uitbundigheid.

En ook in mijn werk als therapeut met volwassenen kom ik zoveel van zulke kleine kinderen tegen. Die diep vanbinnen verscholen zitten in die grote vrouwen en mannen. Die zich soms bang, boos, verdrietig en beklemd voelen. Die vaak niet tot ontplooiing zijn gekomen, omdat ze al veel te vroeg verantwoordelijkheid moesten dragen, of die soms ongemerkt beschadigd zijn door rampspoed of misbruik. En die zo gebaat zijn bij gezien en erkend worden.

Zou het niet mooi zijn om het komende Kerstfeest als de geboorte van het kind in onszelf te vieren. Dat we met mildheid, zachtheid en zelfcompassie kijken naar het kind in onszelf en in anderen. Dat we daardoor meer gaan begrijpen en aanvaarden wie we nu zijn. Dat we er liefdevol zijn voor dat kleine en kwetsbare. En dat we het kind vanbinnen nu, als volwassene, bij de hand nemen, het troosten, en het vrij laten.

Of, zoals Hein Stufkens zo mooi dichtte:

achter al mijn woorden ben ik zo sprakeloos
en achter al mijn grootheid zo klein, zo bijna broos

achter al mijn maskers verschuilt zich mijn gezicht
en achter al mijn duister vermoed ik toch het licht

achter al mijn afweer moet ongerept bestaan
een kind in mij vergeten, wie roept het bij zijn naam

Gerard en zijn Engelbewaarder

Gerard in 1951

Als je de nul houdt

Zaterdagmorgen sta ik langs het veld. Soms bij de wedstrijd van mijn dochter, dan weer bij de wedstrijd van mijn zoon. Vol verbazing sla ik deze wereld gade. Want bij mezelf heb ik nooit enig talent of interesse voor voetbal bespeurd. Ik ben meer van het biljarten.

Toch stelt mijn zoon van negen wel eens de terechte vraag “Waar hebben wij onze aanleg voor voetbal vandaan?” En dan heb ik wel degelijk een antwoord: “Van je oudoom!”

Gerard de Rijk, mijn oom, de broer van mijn moeder, die ik slechts uit verhalen ken. Daar staat hij, als jochie van een jaar of dertien, in zijn nette pak, op de ochtend van zijn Plechtige Communie, zoals dat heette. Geboren als één van een tweeling in 1938, gestorven in 1969, slechts 31 jaar oud.

Niet lang na deze foto zal hij zijn debuut maken als keeper bij de plaatselijke voetbalclub. En als veertienjarige is hij al zó’n goeie doelman dat hij met de grote mannen mee mag doen.

Een vrijbuiter, die met zijn blonde kuif, zijn joviale vriendelijkheid en olijke humor menig hart voor zich weet te winnen. Maar ook een kwetsbare jongen. Want al jong bezwijkt hij voor de verleidingen van de fles.

“Als je de nul houdt, staat er een kratje voor je klaar!” zeggen zijn oudere teamgenoten. Althans, zo is het verhaal dat door familie sinds jaar en dag verteld wordt. Het ligt aan de anderen. Dat maakt zijn tragische levensverhaal misschien dragelijker. En het verdringt wellicht het sluimerende schuldgevoel.

Andere Aanleg

Maar er zal vast en zeker zeker meer meespelen. Hoe het is om op te groeien als één van de jongsten in een groot en arm gezin. De dreigende oorlogsjaren. Een broer voor je ogen zien sterven aan tetanus. Je moeder veel te jong verliezen.

En hij heeft misschien wel een wat onrustige en ongedurige persoonlijkheid, waarvoor in die dagen nog geen diagnose bestaat, laat staan een behandeling. Net een wat andere aanleg dan gemiddeld. Word je dan wel in je eigenheid gezien en gekend? En hoe moet je eigenlijk omgaan met overweldigende ervaringen van verdriet, plezier, succes, boosheid en zoveel meer?

In het dorp worden ruim een halve eeuw later nóg anecdotes verteld over de vrolijke vagebond Gijs, zoals hij ook wel wordt genoemd. Hoe een goede, loyale vriend hij was. Hoe hij zijn laatste cent gaf aan wie het nodig had. Hoe hij voor iedereen een vriendelijk woord had en hoe hij op goeie dagen kon werken als een paard.

En dan het smeuïge verhaal hoe hij op een dag, geflankeerd door een hele stoet kameraden, voor de rechtbank moet verschijnen vanwege de nachtelijke diefstal van een brommer. Vooral het feit dat hij het voertuig zomaar in een weiland heeft achtergelaten wekt ergernis. Met “Maar edelachtbare, ik heb hem tegen een koe aangezet; kan ik het helpen dat dat beest wegloopt!” heeft Gerard als vanzelf de lachers op zijn hand. Wie kan nou echt boos op hem zijn?

Pleegzoon

Maar het loopt uit de hand als hij, als twintiger, nog thuiswonend, een nieuwe stiefmoeder krijgt. Waar zijn vader hem nog lang de hand boven het hoofd houdt – als bijvoorbeeld op een ochtend blijkt dat Gerard ‘ s nachts met zijn dronken kop de gehaktballen uit de juspan heeft gegeten – weet zijn stiefmoeder geen raad meer met zulke situaties.

Hoeveel ruzies, goede voornemens en handen over het hart eraan voorafgegaan zijn, weet ik niet, maar de maat is vol als Gerard met trillende handen en een briefopener het geldkistje van zijn vader blijkt te hebben geplunderd. En op een ochtend staan zijn spullen op straat.

Dat hij bij de onvolprezen pastoor Thomas, zijn huishoudster Riet en kapelaan De Jong in de pastorie terecht kan, is een godsgeschenk. “Onze pleegzoon”, noemen ze hem liefdevol. Riet houdt de sleutel van de wijnkelder stevig op zak, en Gerard krijgt een paar jaar lang de structuur en duidelijkheid waar hij blijkbaar zo’n behoefte aan heeft.

Toch kruipt het bloed waar het niet gaan kan. Gerard biecht op een dag aan de pastoor en Riet op dat hij in Alphen, met een slok op, vol bravoure over het spoor is gaan lopen, en dat hij op het nippertje voor een toeterende aanstormende trein weg kon springen.

Requiem

Hij is er echter van overtuigd dat zijn engelbewaarder bij deze kamikazeactie is omgekomen. En dat hij nu zelf onbeschermd en in gevaar is. Bloedserieus zingt hij, met zijn welluidende stem, vanaf de preekstoel, in een lege kerk het volledige gregoriaanse Requiem voor hem.

Twee weken later wordt Gerard op een novemberavond – hij is net nog bij mijn ouders langsgeweest, waar hij overtuigd en optimistisch een biertje afsloeg, “omdat nu écht de knop omgaat” – in het donker door een auto geschept. Heeft de bestuurder gedronken? Of is het anders gegaan? Hoe dan ook: zijn ontroostbare vader moet zijn gehavende verloren zoon samen met pastoor Thomas komen identificeren.

Die zondag preekt kapelaan de Jong voor de kinderen van de parochie: “Jullie kennen Gijs allemaal. Nu is hij dood. Hij heeft het niet makkelijk gehad en hij heeft fouten gemaakt. Maar Gijs is nu in de hemel. Hij was zo’n goede vriend en hij was zo goed voor kinderen en dieren; hij was zelf nog een groot en zorgeloos kind. Zo iemand kan geen slecht mens zijn!”

Uit het plakboek van mijn moeder

Tussen de Groeven in het Zand

Alsof je geteleporteerd bent. Vanuit de chaos van het dagelijkse leven in deze hectische periode van het jaar. Naar de stilte, de wind, de wolkenluchten. Het land, het strand en het ruisen van de zee.

Het kost je geen moeite om tijdens je wandeling of fietstocht over het eiland urenlang geen mensen tegen te komen. Alleen jezelf ben je af en toe even op het spoor.

Tussen de groeven in het zand speur je naar dat wat is achtergebleven op de bodem van je ziel. Afzettingen door de tijd. Sedimenten van verleden. Flarden van een lied. En zomaar een traan.

Wat als een paal boven water staat, stelt eigenlijk weinig voor. Je meningen, je zekerheden. Zon en wier en zand en vorst. Wind en zout en water. De tijd heeft zoveel instrumenten hier, om af te kalven, bij te schaven, op te breken. Transformatie.

Er is iemand aan wie je even denkt hier. Je hebt haar kort gekend, haar jonge leven dreef al naar het wrede einde. Jullie spraken over deze tijdloze plek. Om in je hart te bewaren.

En de maan weerkaatst het licht van een verre zon door de wolken. En de zee spiegelt het schijnsel terug. En je ogen absorberen het. Op de bodem van je ziel wacht de aarde op het licht.

In deze drukke periode voor Kerst – en in de heftigheid van alles wat er gebeurt in de wereld – probeer ik aandacht te besteden aan de Advent. Om in ontvankelijkheid – met open handen – te speuren naar Licht in het donker.