Zo zit ze dan bij me in de vroege morgen. Ik voel de warmte van haar pootjes door de stof van mijn pyjamabroek heen. Via de dwarsbalk onder de tafel en de stoel naast me is het bejaarde beestje zover gekomen. Aan rechtstreekse hoge sprongen waagt ze zich alleen nog als het echt niet anders kan. Of als er onverwacht iets te halen valt. Tonijn ofzo.
Ze spint zachtjes en geeft af en toe een kopje, daarmee haar en mijn bestaan bevestigend. Want is dat niet de grootste verdienste van huisdieren? Dat ze je laten voelen dat je lééft, ook met je lijf. En dat je meer bent dan je pratende hoofd en je schromelijk overschatte verstand.
Zometeen gaat ze liggen en als ik dan over een uurtje opsta om de vaatwasser leeg te ruimen, krijg ik haar slechts met de grootste tegenzin weer van mijn schoot af. Ze zal zich met haar nagels aan me vastklampen en vuilaardig blazen als ik probeer haar op een ander zacht plekje onder te brengen.
Miesje is ruim 16 jaar oud en dat kun je best als een respectabele leeftijd beschouwen. Ze was er al voordat onze kinderen geboren waren, woonde het eerste halfjaar nog met ons samen in ons oude flatje en ze heeft nog uitgebreid gespeeld met mijn ouders en bij ze op schoot gelegen als zij op bezoek kwamen.
Het spelen vond mijn vader wel grappig. Hij legde dan een knoop in zijn zakdoek en liet deze niet tevergeefs voor haar snuitje bungelen. Verder was mijn vader een beetje “bunzig” voor katten. Misschien omdat zijn moeder, oma Koek, dacht dat mijn ouders zo lang kinderloos waren gebleven omdat ze een zwarte kat hadden. Dat bracht immers ongeluk.
Mijn moeder daarentegen adoreerde poezen. Als ik haar in het laatste jaar van haar leven vanuit het verpleeghuis in de rolstoel ophaalde om bij ons koffie te drinken, deden we een half uur over dat stukje van vierhonderd meter. We kwamen immers minstens vijf poezen tegen die geaaid, bewonderd en toegesproken moesten worden.
Overigens kwamen we ook altijd mannen tegen met honden. Tegen hen zei ma dan dat ze een mooi en lief hondje hadden, ook als je van een afstand al kon zien dat het een vals kreng was. “En”, sprak ze dan steevast plechtig tegen de mannen “jij mag er ook wezen hoor!”