Hebben ze ooit een wijdser uitzicht gehad dan in dat warme laatste weekend van augustus 2008, toen ze een paar dagen in Friesland doorbrachten en op het blauwe bankje vanaf de pier van Holwerd uitkeken over de Waddenzee met in de verte de contouren van Ameland?
Een wereldreis was het geweest. Waarschijnlijk hebben ze de nacht ervoor nauwelijks geslapen. En al vroeg in de morgen zijn ze met hun vooroorlogse koffertjes vanaf de serviceflat naar het station in Alphen gelopen, om vandaar met de trein naar Utrecht te reizen, waar ze tot hun vreugde ook nu bij de spoorbrug over het kanaal weer de koffie roken van de Douwe Egbertsbranderij. Op het enorme Centraal Station wachtte de spannende overstap naar Leeuwarden. Onderweg met “onderhoudende mensen” gepraat, om in licht euforische vakantiestemming in onze stad aan te komen.
In Leeuwarden hebben we eerst koffie gedronken bij ons, en daarna heb ik ze met de auto naar Birdaard gebracht, alwaar ik hen voorstelde aan de lieve B&B-houdster. Een paar weken eerder was ik het met haar wezen voorbespreken, en ik had er het volste vertrouwen in dat zij voor een veilig verblijf zou zorgen. Elk potentieel gevaarlijk op- en afstapje werd zorgvuldig onder de aandacht gebracht. Lichtknopjes en handdoeken waren gemakkelijk te vinden, evenals de minibar met biertjes, en het café was aan de overkant van de Dokkumer Ee. Ze hoefden alleen de brug maar over. Dat je kon kiezen of je je eitje hard- of zachtgekookt wilde, was al reden voor uitbundige dankbaarheid, en schaamte. “Zo luxe benne wij het niet gewend”.
Het was het jaar waarin ze in april hun vijftigjarig huwelijksjubileum hadden gevierd. Ze woonden inmiddels een jaar in Alphen, en veel meer naar hun zin dan ze ooit voor mogelijk hadden gehouden. Judith en ik hadden nog geen kinderen, maar wel een kat, en we hadden net een huis gekocht in Leeuwarden. Bovendien konden we onze trouwplannen voor de winter erop aankondigen. Een heugelijk jaar dus. Om trots en gelukkig te zijn. En een mooie gelegenheid om hun jaarlijkse vakantiedaagjes nu eens avontuurlijk in te vullen.
Zaterdag een praamtocht en een bezoek aan de Bonifatiuskerk in Leeuwarden, waar ik ook nog even orgel voor ze speelde. En ’s middags naar het Wad en picknicken bij het oude kerkje van Jannum. Zondagmorgen naar de Mis en daarna naar Dokkum, om de plek te zien waar Bonifatius door de Friezen was vermoord. Ma hield haar tas stevig onder de arm geklemd, alsof de moordenaars van de heilige ook nu elk moment uit een steegje tevoorschijn zouden kunnen komen om haar haar schamel bezit afhandig te maken. Desalniettemin waren het ontspannen en vrolijke dagen. Ik heb hen weer veilig op de trein gezet, en ’s avonds klonk pa door de telefoon: “Nou, we benne weer thuis hoor, en we nemen nog een afzakkertje op de goeie afloop”.
Vandaag kwam ik bij toeval door Birdaard, waar ik langzaam langs het voormalige B&B reed. Daar, achter díe ramen sliepen mijn ouders twee nachten. Vijftien jaar geleden. Alles ziet er nog min of meer hetzelfde uit, ook nu beschenen door het warme licht van augustus. Maar ik hoef niet meer te zorgen dat ze op – en afstapjes over het hoofd zien. En ik hoef geen borreltjes meer koud te zetten. Wel kan ik glimlachend terugdenken aan de gepantserde tas van ma en aan de gevatte opmerkingen van pa, en het nog eens onder woorden brengen. Hun aandoenlijke ongemakkelijkheid in de grote wereld. Mijn ouders.