Maandelijks archief: juli 2023

Wondertrommel

Waar deze trommel eigenlijk vandaan komt, zou ik niet weten. Hij was er al toen ik als jongen bodemschatten verzamelde in de slootkanten van het weiland van Van Beijeren en de omringende landerijen. Ik hoefde de Oosterweg maar over te steken, over het hek te klimmen, en ik was archeoloog.

Daar ik van huis uit heb meegekregen dat je eigenlijk niks zomaar weggooit, heb ik de trommel met inhoud nog steeds in mijn bezit. Overigens gaat dat bewaren in mijn geval niet zozeer vanuit de gedachte aan materieel nut – “misschien heb ik er later nog wat aan” – of uit financiële overwegingen – “misschien wordt het nog wat waard” – maar meer vanuit het koesteren van mijn verleden.

Alsof ik toen al vermoedde dat wat ik meemaakte als kind mijn latere leven zou vormen. Iets in mij heeft die struintochten door het weiland bewaard. En als ik de trommel open doe en de gronderige geur ruik, ben ik daar weer. Of onder het schuine dak van mijn zolderkamertje, mijn schatten bestuderend.

Het zijn voornamelijk koppen van zogenaamde Goudse pijpen, uit de zeventiende en achttiende eeuw, waarin de boeren hun tabak rookten. Als ze braken werden ze blijkbaar zonder schroom in de aarde achtergelaten. Pijpenkoppen was overigens ook een benaming die mijn vader voor leden van een niet nader te noemen familie gebruikte, hetgeen verband hield met de opvallende vorm van hun hoofd, maar dat terzijde.

Aan sommige stenen pijpenkoppen zit nog een stukje steel. Als je die vandaag in je mond stopt, proef je nog teer en nicotine. Of zou dat de kracht van de verbeelding zijn? Je hebt simpele onbewerkte exemplaren, en anderen zijn chiquer. Doordeweekse en zondagse pijpen, wellicht? Zoals mijn opa qua sigaren alleen op zon – en feestdagen Agio Gouden Oogst rookte, en zich doordeweeks moest behelpen met minder welriekende rookwaar.

De trommel met inhoud vertelt een gelaagde geschiedenis. Die van boeren uit vervlogen eeuwen, en die van een man van vijftig die veertig jaar geleden een jongen was. Die thuis was op en verweven was met de grond waar hij ter wereld kwam, en die nu, tientallen jaren later, vanuit een andere landstreek en een ander leven terugblikt. Die de continuïteit ziet én het afgescheiden zijn. Die de trommel als een restje Leimuiden op zolder bewaart.

Onderin zit trouwens een reclamefolder van de SRV – de rijdende winkel van weleer. Een kratje Amstel, met voor de kenners nog de oude flesjes met lange hals, kostte bijna veertien gulden. Mijn vader tilde er elke zaterdag zelf een van het rek achter de wagen, leverde een lege in, en rekende bij SRV-man Jos van Diemen af.

Zo zie je: open de deksel van zo’n oude wondertrommel, en als bij Alladin en zijn wonderlamp, komen ze levensgroot je kamer in en staan ze voor je. Je herinneringen, je dromen en spoken van toen, geesten van vroeger, en je eigen jongere ik.

Naaidoos

Dikwijls stond je naaidoos op tafel als ik thuis kwam uit school. Vol met klosjes, lapjes, knopen, speldenkussens, vingerhoedjes, tornmesjes. En nog veel meer attributen waarvan ik naam noch betekenis kende.

Zowel het uiterlijk als de inhoud van de doos spraken een taal van vóór mijn tijd. Van de noodzaak van het kunnen stoppen van sokken, het aanzetten van knopen en het inzetten van een rits. En dat dit deel uitmaakte van je identiteit als vrouw, echtgenote en moeder. De rol die je moest kunnen vervullen, de plek die voor jou was bestemd.

Ik zag je als vanzelfsprekend altijd bezige handen, waarvan de vingerkootjes in de loop van de jaren steeds gerimpelder en krommer werden. “Een vrouwenhand  en een paardentand staan nooit stil”, zei je altijd. Zoals je nog veel meer vertelde tijdens de werkzaamheden.

Zo sloeg ik van talloze als verloren te beschouwen kledingstukken de restauratie gade. Broeken, sokken en jassen waarvan ik diep in mijn hart gehoopt had dat ze eindelijk het veld mochten ruimen, kregen onder jouw handen een nieuw leven. Waardoor ik op school niet zelden met een mengeling van verbazing en meewarigheid werd bekeken. Maar dat zei ik uiteraard niet tegen je.

Toen je langzamerhand in de mist van de ouderdom terecht kwam en je geleidelijk vervreemdde van de werkelijkheid, bleef je naaidoos op tafel verschijnen. Ik trof er soms half opgegeten koekjes in aan, tussen oude foto’s, en op straat opgeraapte prullen. Af en toe verwijderde ik de minder hygiënische zaken uit de doos, zodat die weer een poosje verantwoord mee kon.

Het spreekt vanzelf dat van de weinige spullen die mee konden naar je kamertje in het verpleeghuis, de naaidoos er één was. Het werd een houvast voor je. Mesjes en naalden moesten er natuurlijk uit, en van de dingen die er verder in zaten, had nauwelijks iets nog met handwerken te maken.

Maar je zat er vaak lekker in te rommelen, en als de zuster je ‘ s avonds naar bed bracht, stond de vertrouwd retro-gekleurde doos tot aan je laatste avonden veilig in jouw zicht, in het zachte schijnsel van het nachtlampje.