Tot april 2021 stond hij op het kastje. Op een roodbruin kleedje. Prima functionerend sinds 1984. Tot 2007 in het woonkeukentje in Leimuiden, daarna in Serviceflat Driehoorne in Alphen aan den Rijn. Kom er maar eens om, tegenwoordig, een telefoon die langer dan een jaar of drie meegaat.
Kort voordat ik naar de middelbare school zou gaan werd het toch wel tijd voor een telefoonaansluiting, vonden mijn vader en moeder. Want je kon nooit weten wat instanties, conciërges en mentoren van je zouden gaan verwachten. Ineens werd de wereld groter dan Leimuiden en omliggende dorpen. Ik ging straks in Alphen aan den Rijn naar school, meer dan tien kilometer verderop. Dan was het bezit van een telefoon toch wel gerechtvaardigd.
Tot dan toe ging het prima zonder. Eens per week ging mijn moeder naar de telefooncel bij het postkantoor om met de kwartjestelefoon naar tante Ria, Dina of Nel te bellen. Ik mocht in de vakanties mee en ik ruik nog de bedwelmende inktgeur van de lange rij openklapbare telefoongidsen in de hitte van de glazen cabine, terwijl mamma tegen mijn tante zegt “Je hebt zeker al koffie gezet; ik ruik het bakkie!” Ook ik mocht even praten door het wonderbaarlijke apparaat. En dan rook ook ik het “bakkie”, echt waar.
Verder deed mijn moeder nagenoeg alles schriftelijk. Uitgebreide brieven schreef ze naar belastingkantoren, het ziekenfonds en kerkelijke autoriteiten. Met de hand, en plechtstatig van taal. Vol onnodige details. Maar wel in stijl.
Als er dan toch – in noodsituaties – gebeld zou moeten worden, kon ze bij opa en oma terecht, een paar honderd meter verderop. Zij hadden een grijze wandtelefoon in de woonkamer, naast de deur naar de hal. Bij de telefoon hing een gele lijst waar oma belangrijke nummers had genoteerd. “Gerat Ubink” stond er onder andere op. Het duurde even voordat ik door had dat dit mijn oom Gerard moest aanduiden.
De grote veranderingen die plaatsvonden in de eerste helft van de jaren tachtig – dat mijn opa en oma naar de Aarhoeve in Langeraar verhuisden en dat ik naar de middelbare school ging – noopten dus tot modernisering. Een eigen telefoonaansluiting. De man van de PTT joeg mijn moeder op een middag grappend de stuipen op het lijf door te beweren dat hij de hele vloer plus een deel van de binnenmuur zou moeten opbreken voor de installatie. Maar aan het einde van de dag konden wij zomaar ineens bellen. In de keuken. Waar we naast de televisie, de radio, de koelkast en de cavia nu dus ook een verbinding met de buitenwereld hadden.
Voor mijn vader ging er een nieuwe wereld open. Geen idee of hij voor die tijd ooit een telefoon had vastgehouden. En nu kon hij ineens met zijn zussen bellen, vooral met Nel en Rie die verder weg woonden. Nel in Hoogmade, Rie in Den Haag. Hij was merkbaar zenuwachtig op zulke momenten. En hij sprak op orkaankracht door de hoorn als hij vroeg hoe het weer daar was. En of ze nog eens een “daaggie” zouden komen. Binnen drie minuten waren ze uitgepraat.
Ik zie mijn moeder trouwens nog blozen toen bleek dat er ook héél belangrijke mensen konden binnendringen. “Dag mevrouw Koek, U spreekt met bisschop Bär. U heeft een zoon, Piet, die priester wil worden, toch? Kan ik hem even spreken?” Wat een eer.
Het was zo’n beetje de uiterste innovatie die ze hebben toegelaten, naast de noodgedwongen introductie van de kabeltelevisie, toen de etheruitzendingen stopten. Deze bruine draaischijftelefoon was het hipste in huis. Een telefoon met toetsen was een brug te ver. Laat staan een computer.
Ma is, totdat ze in Leeuwarden in het verpleeghuis werd opgenomen, altijd in staat geweest om mij te bellen, ook toen mijn vader al was overleden. Had ze mijn mobiele nummer in haar hoofd, ondanks de Alzheimer? Meestal kon mijn stem haar geruststellen, als ze de wereld even niet meer begreep.
Behalve die ene dag, waarop ze me zo’n vijfentwintig keer belde om te vragen waar toch die “Kleine Pietje” was. “Dat jongetje dat hier altijd rondliep met zijn rode haartjes”. Pas toen ik zei dat hij vannacht bij mij logeerde, kon ze het loslaten. ” Heeft ie nog naar mij gevraagd?” . “Jawel, maar ik heb gezegd dat jullie elkaar morgen weer zien, en nu is hij lekker gaan slapen!”. Die avond zijn we serieus gaan kijken naar een verpleeghuis. Want op een dag zou ook dit haar niet meer geruststellen.
Inmiddels staat de bruine telefoon bij ons op de overloop. Je hebt er natuurlijk niks aan, maar wegdoen lukt me niet. Want als ik de hoorn oppak, meen ik nog wel eens een echo te horen vanuit het verleden: Waar die kleine Pietje toch gebleven is? En waar zijn vader en moeder zijn?
.