Maandelijks archief: september 2022

Werkhorloge

Op doordeweekse dagen droeg mijn vader een “werkhorloge”, of zoals hij zelf zei: een “werkhorlozie”. Hij “droeg” het ook echt, want het zat niet óm zijn pols, maar meestal ín zijn jaszak. Toen het bandje in ver vervlogen tijden brak, vervaardigde mijn moeder van een oude portemonnee een foedraaltje voor het klokje. Het kost me weinig moeite om weer voor de geest te halen hoe mijn vader het er sindsdien met zijn sterke maar slanke vingers talloze keren uitpeuterde om van de juiste tijd op de hoogte te zijn. Dat het voor zijn werk – het met de hand verscheppen van enorme hoeveelheden potgrond – helemaal niet handig was om zoiets teers als een horloge om zijn pols te hebben, werd als geloofwaardig argument beschouwd voor deze wonderlijke constructie. Ikzelf denk dat het vooral uit zuinigheid was dat van het kopen van een nieuw bandje werd afgezien. De licht spottende opmerkingen van zijn collega’s -“Wat heb je nou toch voor een mooi dingetje, Piet? Chique de friemel man!”- nam hij lachend op de koop toe. Ze waren trouwens wel wat van hem gewend. Toen hij op een dag bijna het topje van zijn duim had afgesneden met een potscherf, en daarop categorisch weigerde naar de dokter te gaan, naaide mijn moeder een speciale – de wond min of meer beschermende – handschoen van een oude oranje onderbroek. Nu het werkhorloge, na het overlijden van mijn moeder, plotseling weer tevoorschijn kwam, bleek het tot mijn verwondering – uiteraard nadat ik het voorzichtig had opgewonden – nog te lopen. Het zal waarschijnlijk ergens eind jaren vijftig, maar misschien zelfs eerder, mét bandje, gekocht zijn bij Kolijn in Oude Wetering. Zoals ik daar zelf zo’n veertig jaar geleden mijn eigen eerste horloge kreeg. Niets is zo tijdloos als een klokkenmaker, want dat is immers de enige die boven de tijd verheven lijkt. Het confronteert me ook met het verstrijken van de tijd. En met het feit dat het boek van mijn ouders – nu ze er beide niet meer zijn – dicht is. Of misschien zeg ik het verkeerd. Misschien kan ik beter zeggen dat het boek voltooid is. En dat het nu juist ópen gaat in plaats van dicht. Want ik kom elke dag wel een opschrijvenswaardig hoofdstukje tegen. Hetzij in mijn herinneringen, hetzij aan de hand van een voorwerp, zoals het “werkhorlozie”. Het vertelt over hun liefde, mijn moeders creativiteit en mijn vaders bereidwilligheid om haar zonderlinge oplossingen – soms schoorvoetend, vaak glimlachend – te omarmen.

Dat mag, want men kent zijn verdriet

Bessel van der Kolk bij Zomergasten, 28 augustus 2022

Toen traumatherapeut Bessel van der Kolk afgelopen zondag bij Zomergasten uitlegde hoe zingen en dansen licht en lucht geven aan datgene wat gestold is, klonk mij dat natuurlijk als muziek in de oren.

En hij vertelde over aartsbisschop Desmond Tutu, die als voorzitter van de Waarheids- en Verzoeningscommissie in Zuid-Afrika, maandenlang luisterde naar alle verschrikkelijke verhalen uit de tijd van apartheid. Als de zwaarte van dat wat gedeeld werd de slachtoffers en hem zelf naar de keel vloog, ging hij met hen zingen en dansen.

Want het lijf is de plek waar het zich allemaal ophoopt, en dus ook de plek waar je weer in beweging komt. Niet alleen maar door te praten, maar door met alles wat in je is, je handen, je voeten, je heupen en je stem, te uiten waar de pijn, het verdriet en het verlangen zit.

En het wekt en weerspiegelt een ongelooflijk sterk gevoel van “samen”. Omdat we als mensen elkaar nodig hebben. Niet omdat we elkaar altijd begrijpen, maar omdat we samen zingen en dansen. “We shall overcome” of “We zullen doorgaan”.

Desmond Tutu

Toen ik vanavond op een locatie voor kleinschalig wonen voor mensen met dementie aan het muziek maken was, vloog het mij ook even naar de keel. Vooral toen we “Roosje mijn Roosje” zongen. Omdat het zo’n oersimpele tekst heeft die zo’n universele waarheid uitdrukt: op een dag blijf je, als de helft van twee, alléén achter, en is de geliefde met wie je 50 jaren samen was er niet meer. En dan zing je in je eentje jullie liefdesliedje

“Dan plukt hij een roos uit een tuintje. Dat mag, want men kent zijn verdriet. Die brengt hij dan stil naar haar steentje, en zingt dan heel zachtjes hun lied”

Ik bedacht me dat al deze mensen overlevers zijn, die zoveel hebben moeten achterlaten. Partner, broers en zussen, kinderen soms, hun huis en haard, hun lichamelijke en mentale gezondheid. Dat ze dit door hun dementie niet continu bewust beseffen is misschien goed. Maar in de onderlaag speelt het mee. En als we zo’n liedje zingen, met een lach en een traan, zijn we niet alleen lotgenoten, maar voelen we dat ook. En dat heelt.

Ik geef je een Roosje mijn Roosje