Overal op de droge zanderige bodem sporen van enorme bouwvoertuigen. Hekken, afzettingen, bergen puin van gesloopte paviljoens, en verderop al de contouren van de nieuwe wijk die hier verrijst. Het uitgestrekte, door geboomte omgeven terrein van “De Bavo” in Noordwijkerhout, onttakeld en herbestemd. Ik vind het indrukwekkend. Meer dan een eeuw lang zijn hier psychiatrisch patiënten uit de wijde omgeving verzorgd, hebben ze hun therapieën gevolgd, arbeid verricht, elektroshocks, medicijnen, rust, reinheid, regelmaat en experimentele behandelingen ondergaan. In isoleercellen gezeten, groepssessies meegemaakt. Velen uiteindelijk tot het einde toe.
Als kind hoorde ik het nog regelmatig, op fluistertoon uitgesproken: “Hij zit in de Bavo”, of dreigender nog: “Het wordt tijd dat hij naar de Bavo gebracht wordt!” Want als het echt niet goed met je ging, als je echt “niet goed” was, werd dat vroeg of laat je bestemming. Mannen gingen naar de Bavo, vrouwen naar het nabijgelegen Sancta Maria. Door opleiding, stages en documentaires heb ik, en hebben veel anderen heden ten dage een genuanceerder beeld van de psychiatrie. Maar voor mijn ouders en opa’s en oma’s was “De Bavo” een met ontzag en angst uitgesproken begrip. Het “gekkenhuis”, of “gesticht”. Hoe het voor de patiënten zelf was? Meer een gevangenis of juist een veilige haven? Het zal per periode ook wel verschillend zijn geweest.
Maar ergens aan de rand van het immense terrein, waarover ik met een vriend aan het wandelen ben, vind ik, verscholen tussen bosschages, een scheef en verveloos hek. Daarachter, tussen kniehoog gras, doorgeschoten coniferen en koningskaarsen de steentjes. Het is er stil. Insecten zoemen tussen de hoogzomerbloemen. Op de ene helft van het gestichtskerkhof zijn de inscripties niet meer te lezen, op de andere helft zijn de graven van meer recente datum. Kleine metalen plaatjes met slechts een naam en een datum erop. J.de Groot, 23-07-1981. Eén datum, alleen de sterfdatum. Alsof deze mensen alleen maar zijn gestorven, niet hebben geleefd. Pas op de achterste rijen, de laatste graven, uit de jaren negentig, staan ook de geboortedata erbij.
Ik weet er het fijne natuurlijk niet van, en wellicht hebben de organisatie en de nabestaanden andere manieren gevonden om hun doden blijvend te gedenken. Maar deze begraafplaats wordt zichtbaar niet of nauwelijks meer verzorgd. Aan het ongerepte lange gras is te zien dat wij de eersten zijn die hier sinds lange tijd een bezoek brengen. Deze mannen hebben geleefd, zijn zoon, broer, vriend, oom of vader van iemand geweest. Toch lijkt hun bestaan, hun herinnering, hun verhaal, amper dertig jaar na hun dood nagenoeg uitgewist.
Aan de andere kant van het kerkhof ontdekken we een beeldengroep. Een calvarievoorstelling. De betonnen beelden van Jezus aan het kruis, en van Maria en Johannes onder het kruis zijn verminkt. Roestig betonijzer steekt uit de geamputeerde ledematen. Ze kijken uit over de verlaten graven. Een leeg bierblikje aan de voet van het kruis getuigt ervan dat hier laatst toch nóg iemand was. Misschien kende hij J. de Groot of een van de anderen. Misschien heeft hij hier ooit zelf gewoond maar bleek hij goed genoeg om begeleid zelfstandig te gaan wonen. Ik draai me om, maar het kost me moeite om me los te maken van deze triestig mooie plek.