Weet je wat ik nou zo leuk vind? Dat iedereen elkaar groet! Sinds we afstand moeten houden en elkaar op straat moeten ontwijken, lijken we elkaar veel meer op te merken. En als we dan een beetje schutterig achter elkaar zijn gaan lopen of om geparkeerde auto’s heen manoeuvreren, is het bijna vanzelfsprekend om elkaar even aan te kijken en “hoi” te zeggen. Ik vind het ontwapenend en ik word er vrolijk van.
Zou het er iets mee te maken hebben dat we diep van binnen veerkrachtiger zijn dan we denken? Dat het licht meer opvalt als het donker is? Dat we bronnen weten te vinden om uit te putten als de droogte te groot wordt?
Ik ben allesbehalve een rasoptimist. Sterker nog: ik heb in het normale leven een buitengewoon groot talent voor piekeren, somberen en het verzinnen van doemscenario’s. Maar op de een of andere manier lijkt het wel of ik nú, terwijl er van dat normale leven niet zo gek veel meer over is, opmerkzamer ben jegens het positieve.
Is dat “wishfull thinking”? Of heeft het er iets mee te maken dat deze situatie zich zo aan onze en mijn controlemogelijkheden onttrekt, dat ik wel móet loslaten. En als je moet loslaten wat niet te controleren valt, blijft er ineens ruimte over om anders te kijken dan je gewend was.
Nou geef ik onmiddellijk toe dat het ongemak voor mij persoonlijk nog wel meevalt. Het is weliswaar hectisch op mijn werk, en dat de kinderen thuis zijn van school geeft ook extra druk, maar je kunt het geen lijden noemen. Ik voel me goed en gezond, maar we weten niet wat ons te wachten staat. Als we zieken in onze nabije omgeving krijgen, en misschien zelfs dierbaren moeten loslaten, wordt het vast moeilijker om het licht te zien.
Toch hoop ik dat zoiets kleins als de opgestoken hand op straat onze veerkracht aantoont. En dat het erop aankomt in moeilijke omstandigheden onze menselijkheid, onze creativiteit en humor te bewaren.