Hoopvol rijd ik deze stralende woensdagmorgen de slagboom tegemoet. Vandaag zal hij voor mij opengaan. Het ziekenhuis van deze middelgrote Friese stad zal mij gastvrij ontvangen, omdat ik er, als medewerker van het revalidatiecentrum, een muziektherapeutisch steentje kan bijdragen. Al jaren, met tussenpozen, mag ik ook daar, samen met de logopedisten, mensen wekelijks behandelen met muziek en zang, om hun spraak weer te helpen verbeteren. Heerlijk, eens een andere route. Geen straf om wat extra kilometers door het lentegroen te rijden.
Dat de nummerbordherkenning aanvankelijk, een week of acht geleden niet werkte, en ik dus een parkeerkaartje – en op de terugweg een uitrijkaartje – moest regelen, zou van tijdelijke aard zijn. Eerst gewoon het nummerbord van mijn auto doorgeven. Geen probleem. Onze eigen receptiemedewerker zou het per mail regelen, en mijn collega logopediste ging er ook nog een keer achteraan. Dat het na drie weken nog niet lukte, was een kwestie van geduld. Iedereen heeft het druk. De mail was waarschijnlijk nog niet geopend, of door de medewerkers in de centrale hal nog niet doorgegeven aan de beveiliging.
“Nee, we hebben storing”, klonk het in week vier. Braaf regelde ik telkenmale uitrijkaartjes of drukte ik op de knop bij de uitgang, om in gesprek te gaan met de beveiliger aan de andere kant van de intercom. Dat daar tijd en moeite in gaat zitten, ach…een kniesoor die daar aanstoot aan neemt. “U moet eerst het oude kenteken laten verwijderen, anders kunnen we het nieuwe niet invoeren!” zeiden ze, enigszins verwijtend. Geen probleem. Geven we dat gewoon ook door. Een keer of vier.
“Ja, maar u kunt er niet van uitgaan dat de slagboom altijd opengaat! Als de lichtinval eens anders is door de felle zon, of u heeft uw auto niet gewassen. Gebruik uw ziekenhuispas dan!” Mijn ziekenhuispas? Die was toch juist overbodig geworden, was mij ooit verteld. Bovendien was dat een nogal oude, met een jeugdige foto, en mijn naam stond er niet goed op. “Misschien kunt u een nieuwe voor me maken?” “Nee, dat gaat niet zomaar, daar moet u hier permanent werken en niet af en toe”, klonk de stem uit de krakerige intercom. “We geven het nog wel een keer door”, zei mijn collega vorige week, “en dan leveren we gelijk het oude pasje in, dan kunnen ze je identiteit verifiëren.” Het betreffende kaartje had ik na enig speurwerk weer opgegraven. Maar een geluk dat ik niet zo weggooierig ben. Dus vanmorgen zou het goed komen, dacht ik. Dat kan niet anders. Het is immers lente.
Maar vandaag – hoe stralend de zon ook schijnt, hoe wit de wolken en hoe blauw de lucht daartussen – blijft wederom de slagboom hermetisch gesloten. Een rood wit geblokte wolk van teleurstelling en frustratie vult mijn hoofd. Moedeloos druk ik op de knop voor een kaartje. En na de – zoals meestal, gelukkig – vrolijk en zinvol verlopen behandeling, besluit ik zelf maar even naar de centrale hal te lopen en een medewerker van de overkoepelende organisatie aan te spreken. Aanvankelijk kijkt ze me vriendelijk en welwillend aan, maar naarmate ik, op rustige, misschien zelfs wat onderdanige toon, probeer mijn verhaal te vertellen, zie ik haar bijna onmerkbaar achteruit rijden op haar bewielde bureaustoel, terwijl haar blik verstart.
“Ik loop wel even naar de beveiliging”, zegt ze uiteindelijk met tegenzin, om vijf minuten later terug te komen met de bitse mededeling: “U staat niet in het systeem!”, mij daarbij boosaardig aankijkend, alsof dit uitsluitend en alleen mij kan worden aangerekend. “U werkt hier niet vaak genoeg om in het systeem te kunnen; daar kunnen we niet aan beginnen. Maar als u op de knop drukt laten we er u wel uit, dan weten we wel wie u bent!”
Met een onmiskenbaar gevoel van afwijzing slenter ik naar de auto. Ik stap in, rijd schoorvoetend in de richting van de slagboom. Druk op de knop. Eerst klinkt er een zoemtoon. Dan een mannenstem: “Goedemorgen, wat is er aan de hand?” “Ik ben medewerker van de revalidatie en ik wil er graag uit, zeg ik moeizaam vriendelijk. “Wie bent U?!?” klinkt het bars.