“Maak ons vrij van onrecht en verzwijgen, verzacht ons oordeel over elkaar” en “Schep toekomst hier en nu, kom met kracht ons bevrijden”. Zomaar wat lieve zinnen die we oefenen onder leiding van de dirigent als ik net op mijn vaste plaats ben gaan zitten. De vaste plaats van vijfentwintig jaar geleden, bedoel ik dan. Ik ben om acht uur per trein uit Leeuwarden vertrokken om een beetje op tijd in Amsterdam te zijn.
Het was heerlijk om zo vroeg het Friese land te doorkruisen. De half ondergelopen weilanden wit bevroren onder het licht van de opkomende zon. Geleidelijk komen er mensen bij, tot we in de stad zijn gearriveerd die altijd leeft. De geur van wiet en het rode schijnsel van de ramen hangt vertrouwd rond het Spui en de Korsjespoortsteeg. En daar midden in het wilde gewemel staat hij nog altijd fier overeind. Mijn Dominicuskerk. De oecumenische basisgemeente, die ik ontdekte toen ik haar, na mijn moedige maar verwarrende afscheid van de priesteropleiding zo hard nodig had.
Zo’n vijfentwintig jaar geleden ben ik er zo’n vijfentwintig keer geweest. Genoeg om een onuitwisbare indruk in mij na te laten. De open, intelligente, warme, uitdagende taal die er werd gesproken. Dat je ook twijfelend over God mag stamelen. En dat er zulke mooie muziek bestaat. Het prachtige spel op orgel en vleugel van Thom Jansen, het koor van Tom Löwenthal. Om hartstochtelijk mee te zingen, of bij weg te dromen, kijkend naar ochtendlicht tegen het schitterende gewelf. Pioniers van de vrijheid waren er kind aan huis. Pater van Kilsdonk had er een vaste plek. Zelfs Ramses Shaffy kwam er wel eens.
Voorgangers als Sieds Prins, Jan Nieuwenhuis, Erik Borgman schiepen nieuwe taal en een nieuw lied om te zingen over zoekend en tastend gelovig en ongelovig zijn. Zo troostrijk in die jaren, toen ik vaak niet wist waar ik het zoeken moest.
Nu, vijfentwintig jaar later ben ik er weer. De kerk nog steeds vol de muziek prachtig. Thom Jansen speelt weergaloos. Claartje Kruijff houdt een mooie toespraak. En ja, ook de anderen zijn vijfentwintig jaar ouder geworden. Ik schrik van de rimpels, de gekromde rug en de trillende handen van sommige, voorheen vitale medekerkgangers. Ook hier lijken “de beste peren reeds geplukt”.
Maar ik ben blij dat ik er ben. Hier wordt nog steeds een taal gesproken en gezongen die vrijheid schept. En ik schiet vol bij de eerste klanken van het openingslied:
Dit huis is een huis waar de deur open staat,
waar zoekers en zieners, genood of gekomen,
hun harten verwarmen, van toekomst gaan dromen,
waarin wat hen drijft tot herkenning gaat komen,
de vonk van de Geest in hun binnenste slaat.
Dit huis is een huis waar gemeenschap bestaat,
waar zangers en zeggers bijeen zijn gekomen
om uiting te geven aan waar zij van dromen
waardoor een beweging ontstaat die gaat stromen,
die nooit meer, door niemand zich inperken laat.
(M. Poortstra/T. Löwenthal)