Maandelijks archief: februari 2019

Waar De Deur Openstaat

“Maak ons vrij van onrecht en verzwijgen, verzacht ons oordeel over elkaar” en “Schep toekomst hier en nu, kom met kracht ons bevrijden”. Zomaar wat lieve zinnen die we oefenen onder leiding van de dirigent als ik net op mijn vaste plaats ben gaan zitten. De vaste plaats van vijfentwintig jaar geleden, bedoel ik dan. Ik ben om acht uur per trein uit Leeuwarden vertrokken om een beetje op tijd in Amsterdam te zijn.

Het was heerlijk om zo vroeg het Friese land te doorkruisen. De half ondergelopen weilanden wit bevroren onder het licht van de opkomende zon. Geleidelijk komen er mensen bij, tot we in de stad zijn gearriveerd die altijd leeft. De geur van wiet en het rode schijnsel van de ramen hangt vertrouwd rond het Spui en de Korsjespoortsteeg. En daar midden in het wilde gewemel staat hij nog altijd fier overeind. Mijn Dominicuskerk. De oecumenische basisgemeente, die ik ontdekte toen ik haar, na mijn moedige maar verwarrende afscheid van de priesteropleiding zo hard nodig had.

Zo’n vijfentwintig jaar geleden ben ik er zo’n vijfentwintig keer geweest. Genoeg om een onuitwisbare indruk in mij na te laten. De open, intelligente, warme, uitdagende taal die er werd gesproken. Dat je ook twijfelend over God mag stamelen. En dat er zulke mooie muziek bestaat. Het prachtige spel op orgel en vleugel van Thom Jansen, het koor van Tom Löwenthal. Om hartstochtelijk mee te zingen, of bij weg te dromen, kijkend naar ochtendlicht tegen het schitterende gewelf. Pioniers van de vrijheid waren er kind aan huis. Pater van Kilsdonk had er een vaste plek. Zelfs Ramses Shaffy kwam er wel eens.

Voorgangers als Sieds Prins, Jan Nieuwenhuis, Erik Borgman schiepen nieuwe taal en een nieuw lied om te zingen over zoekend en tastend gelovig en ongelovig zijn. Zo troostrijk in die jaren, toen ik vaak niet wist waar ik het zoeken moest.

Nu, vijfentwintig jaar later ben ik er weer. De kerk nog steeds vol de muziek prachtig. Thom Jansen speelt weergaloos. Claartje Kruijff houdt een mooie toespraak. En ja, ook de anderen zijn vijfentwintig jaar ouder geworden. Ik schrik van de rimpels, de gekromde rug en de trillende handen van sommige, voorheen vitale medekerkgangers. Ook hier lijken “de beste peren reeds geplukt”.

Maar ik ben blij dat ik er ben. Hier wordt nog steeds een taal gesproken en gezongen die vrijheid schept. En ik schiet vol bij de eerste klanken van het openingslied:

Dit huis is een huis waar de deur open staat,
waar zoekers en zieners, genood of gekomen,
hun harten verwarmen, van toekomst gaan dromen,
waarin wat hen drijft tot herkenning gaat komen,
de vonk van de Geest in hun binnenste slaat.

Dit huis is een huis waar gemeenschap bestaat,
waar zangers en zeggers bijeen zijn gekomen
om uiting te geven aan waar zij van dromen
waardoor een beweging ontstaat die gaat stromen,
die nooit meer, door niemand zich inperken laat.

(M. Poortstra/T. Löwenthal)

Nog Zulke Beste Stoelen

“Nou, ma, het wáren beste stoelen”, zeg ik, in een poging haar lofzang op de betreffende zitmeubelen wat te temperen. En schoorvoetend stemt ze ermee in dat ik ze in de kofferbak van mijn auto leg om ze af te voeren naar het grofvuil. Gelukkig voor haar passen er maar twee in en kan ze de andere zeven aftandse keukenstoelen houden.

Naast de genoemde keukenstoelen staan er ook nog een bank, drie leunstoelen, een loodzware salontafel en twee keukentafels in haar bescheiden seniorenappartementje. Allemaal tweede- of derdehands en stuk voor stuk met gebreken.

Waarom ze die dan toch allemaal wil houden. “Nou ja, als er eens een verjaardag is, natuurlijk!” Wie ze dan allemaal verwacht. Van de potentiële verjaarsvisitie die ze opnoemt, is driekwart al jaren geleden naar de eeuwige jachtvelden afgereisd. De anderen zijn doorgaans te oud en te gebrekkig om nog te komen. Als ik haar dat vertel schrikt ze eerst en vervolgens weet ze het ook wel weer. Er glijdt een opgeluchte glimlach over haar gezicht. Gelukkig hoeft ze niet meer zulke grote potten koffie te zetten als destijds, toen drie keer per jaar een schier eindeloze stoet familieleden onze verjaardagen bezocht. Tot diep in de nacht zag het huis blauw van de rook en menig oom en tante dito van de drank.

Zij zijn er niet meer. De stoelen nog wel. In tegenstelling tot onze generatie die zich steeds vaker van overbodige ballast probeert te bevrijden, hebben mijn ouders vooral geleerd om alles te bewaren. Voor later. Niets kan weg. Dat is toch zonde. “Je ken d’r beter mee as om verlegen zitten!”

Ik heb er wel eens een mening over als ik ontdek dat ze weer eens een deur van de kast heeft gerestaureerd met elastiek en leukoplast. Dat de foto’s die ik voor haar heb laten afdrukken, worden ondergebracht in van plakband aan elkaar hangende goedkope lijstjes die met touwtjes en punaises aan de wand worden bevestigd. De vijf splinternieuwe lijstjes die ik voor haar kocht, blijven tot het einde der tijden in hun verpakking onder in de la liggen.

Maar wie ben ik om er over te oordelen. Het is hoe ze is. Het maakt deel uit van de romantiek van haar bestaan. Hoe ze vertelt over het eerste haveloze huisje dat ze met mijn vader bewoonde. De vochtplek aan de binnenkant van het gewitkalkte eensteense muurtje leek eerst een muis, daarna een hond en tenslotte een olifant. Met een glimlach en houtskool benadrukte ze de contouren. We maken kunst van de armoe, en verhalen van de chaos. Daden van verzet en creativiteit.

Misschien moet ik het voorlopig wel bij het afvoeren van deze twee stoelen laten. Dat we de rest gewoon maar laten staan. Omdat ze juist symbool staan voor wie er allemaal ontbreekt. Zolang er nog een stoel voor je klaar staat ben je niet helemaal dood en begraven. De kamer vult zich met verhalen en de geur van verse koffie. Hier ben je thuis.