Ik ben er vijfendertig jaar lang net zo zuinig op geweest als in die eerste dagen. Niet alleen omdat ik het uit handen van mijn opa kreeg, maar vooral omdat de oude man er speciaal voor mij druk mee in de weer was. Het moest scherp zijn. Hij schuifelde naar het schuurtje, wette het zorgvuldig met zijn slechte ogen en sleep voor de veiligheid de scherpe punt een beetje stomp. Waarschijnlijk om de terechte bedenkingen van mijn moeder voor te zijn. Zij en mijn oma durfden er niet nu helemaal niet meer tussen te komen. Dit magische moment waarop opa het mij overhandigde, omdat “een grote jongen toch niet zonder zakmes kan”. Ik was een jongen geworden, een man bijna. Ik kreeg er nog net geen borrel en een sigaar bij. Ik was tien.
Waar hij het zelf vandaan had weet ik niet. Mij is later verteld dat het een kabelmes is, bedoeld om elektriciteitskabels mee te strippen. Het hoort in elk geval tot de uitrusting van een ambachtsman. Ik zou geen ambachtsman in die zin van het woord worden en ik denk ook niet dat mijn opa dat voor ogen had. Het was meer een klassiek inwijdingsritueel. Vanaf dat moment was ik in de ogen van mijn opa namelijk niet meer het bezit van “de vrouwen”. Ik hoorde bij de mannenwereld en beleefde grote-jongens-avonturen, of ik beeldde het me in; dat maakt op die leeftijd niet zoveel uit.
Het mes van opa was er bij als ik op pad ging door rietland, bosschages of weilanden. Ik sneed er een pijl-en-boog van wilgenhout mee. “Altijd van je af snijden” was de begeleidende boodschap. Totdat muziek, boeken en spiritualiteit mijn dagen gingen kleuren, en het mes in de doos met “waardevolle herinneringen” belandde. Ik haalde het zo nu en dan tevoorschijn, snuffelde er aan omdat ik meende dat het nog naar opa’s sigaren rook.
Deze zomer heb ik besloten dat ik het mes weer ga gebruiken. Het gaat mee in mijn wandelrugzak. Veel spannender dingen heb ik er nog niet mee beleefd dan het schillen van een appel en het afsnijden van een rafelig stuk veter. Maar toch. Ik ga het niet meer bewaren “voor later”, want “later is allang begonnen”, zoals in dat liedje van Klein Orkest. De man draagt zijn mes. Het afgelopen jaar zijn belangrijke mannen uit mijn leven weggevallen. Mijn onvergetelijke vrienden ome Cors, dichter Jean en priester Henk. Zij waren als vaders voor me. Misschien is het daarom dat ik juist dit jaar de kwetsbaarheid van volwassenheid meer dan ooit voel.
In het boek “Eindelijk Thuis” van Henri Nouwen, dat ik aan het herlezen ben, staat het prachtige Bijbelse schilderij van Rembrandt “De Terugkeer Van de Verloren Zoon” centraal, waarin een man berooid en kwetsbaar terugkeert tot zijn vader. Zijn kleren zijn versleten, zijn schoenzolen vergaan. Alleen het mes dat hij nog aan zijn riem draagt symboliseert zijn waardigheid. Hij hoort nog bij de familie. Hij is niet opgegeven. Hij mag zijn plek innemen.