Het door dauw betraande blikje. Verwijst het naar jou? Heb jij het gisteravond of vanmorgen vroeg, wie weet, haastig geleegd en achteloos in de goot gegooid? Net als jij zelf, achteloos in de goot gegooid.
Ik zie je regelmatig. De eerste keer werd ik zelfs een beetje vrolijk van jou. Hoe je in de verte kwam aangehuppeld, je dochtertje aan de hand. Tot je dichterbij kwam en ik de viezigheid op je veel te koude jurk zag. En de wallen onder je ogen. De vlekkerigheid van je huid. En wat ik aan had gezien voor huppelen, bleek koortsige haast te zijn. Je sleurde je dochter mee, op weg naar de supermarkt. Voor het goedkoopste bier.
Bij de kassa zag ik je even later weer. Je dochtertje kreeg snoep. Ze keek je aan met een liefdevolle én bezorgde blik. Ik zag tot mijn schrik dat je zelf nog een kind bent. Een gewond kind, een verwaarloosd kind. Met een gescheurde plastic zak vol blikken wankelde je weg, aan de hand van je dochter, die de weg wist naar huis.
Wie wacht jou thuis? In welke omgeving heeft de drank de regie over je leven overgenomen? Is er een moeder die van je houdt? Een vader, een zus of broer? Welke pijn moet je met bier verdoven? Wat is jou door wie aangedaan?
Laatst zag ik je met een man. Een jongen nog. Je man, je vriend? Met een groezelig autootje, weer bij de supermarkt. Een winkelwagen vol bier en snoep laadde hij met je in. Hij leek me lief en zachtaardig. Hij zag er opgeblazen en moe uit. Net zo bleek en onverzorgd als jij. Misschien beleef je met hem nog zoiets als omfloerste hartstocht. Of is elk vuur gedoofd?
En terwijl ik aan je denk, komt er een liedje in mijn hoofd. Van Herman van Veen. En als ik er thuis nog eens goed naar luister, ontdek ik in dit lied hoe jouw verhaal ook nog eens alles met Pasen te maken heeft:
Wie heeft de zon uit jouw gezicht gehaald
Wie heeft het licht in jou gedoofd
Wie heeft je rooie wangen bleek gemaakt
Wie joeg dromen uit je hoofd
Wie brak jouw kleine hart
Kleurde je ogen zwart
Wie is niet nagekomen wat hij heeft beloofd
Wie heeft het lachen in jouw keel gesmoord
Heeft je vuisten zo gebald
Wie heeft dat onbevangen kind vermoord
Dat altijd opstaat als het valt
Wie boog jouw rechte rug
Trapte je speelgoed stuk
Wie brak jouw vleugels in de vreugde van een vlucht
Wie is er zo aan jou voorbij gegaan
Wie verraadt hier jouw geloof
Wie hield zich voor het kraaien van de haan
Na de derde keer nog doof
Wie is het die vergat
Dat jij de toekomst had
Wie heeft jou net als ik
Te weinig lief gehad
Wie heeft jou net als ik
Te weinig lief gehad