Beste Meneer Snor,
U zult wel geschrokken zijn dat ik vanmiddag ineens met mijn fiets bij Uw auto verscheen. U stapte uit Uw beige SUV, Uw trots, waar U jaren voor hebt gespaard. Of misschien heeft U hem nog niet eens afbetaald en is hij van de bank, of van Uw schoonouders. Nee, het was niet het exemplaar dat hierboven staat. Dat is een echte. Die van U was van een B-merk. Maar dat maakt mij niet uit. Ik vind ze allemaal even weerzinwekkend. Hoe dan ook; ik stond plotseling naast U. Mijn ogen zullen vuur gespuwd hebben. En uit mijn mond kwamen allesbehalve vriendelijke klanken.
Nu was ik ook wel een beetje geschrokken dat U met een snelheid van minstens zeventig kilometer per uur door de woonwijk vlakbij school stoof. Met gierende banden de bocht om, terwijl er kinderen aan het spelen waren en er een oude man langsfietste. Maar ach, ik moet U toch Uw pleziertje gunnen. U hebt vast hard gewerkt, en U hebt het druk gehad. U bent op weg naar huis, U verlangt er misschien naar Uw vrouw weer te zien. Of U ziet er juist tegenop; dat kan natuurlijk ook. Ik zag U parkeren aan het eind van de straat. Jemig, wat fietste ik hard. Keek ik zelf eigenlijk wel uit toen ik naar U toe spurtte?
In ieder geval ben ik geschrokken. Van U, maar minstens zo van mezelf. Dat mijn brein blijkbaar in staat is om op zo’n moment zoveel taal voort te brengen. En zo hard ook. “Vind je dat normaal, terwijl hier kinderen spelen, om als een bezetene door de straat te scheuren in dat lelijke ding van je!” U keek me alleen maar vuilaardig aan en zei “Hoi”, op een, in mijn oren wat venijnige toon. Ach ja, U heeft ook gelijk. Ik had U niet ongevraagd moeten tutoyeren.
Daarna had ik natuurlijk mijn mond moeten houden, maar ik hoorde mezelf zeggen “Wat hoi? Niks hoi! Ik hou je in de gaten, vuilak, je moet niet denken dat de hele wereld van jou is!”. Toen verdween U in een portiek. Met Uw snor. Wat heeft U gezegd tegen Uw vrouw. “Wat me nu toch overkwam. Werd ik uitgescholden door een rooie baardaap!” Of heeft U niks gezegd, omdat Uw vrouw misschien al honderd keer tegen U gezegd heeft dat U rustiger moet rijden, en dat er nog eens ongelukken van komen?
Ik schaam me natuurlijk. En ik heb het thuis wél verteld. “En, denk je dat het iets heeft opgelost?” vraagt mijn vrouw aan me. Nee, natuurlijk niet. Ik heb wél gevoeld dat er ook in mij een flinke stoot agressie zit. Is dat nou de testosteron? En gaat die woede eigenlijk wel over dit voorval? Zijn er misschien andere, diepere dingen die ik eronder houd? En heb ik geen boter op mijn hoofd? Want ik betrapte mezelf er laatst ook op dat ik illegaal via de verkeerde rijrichting een parkeerplaats opreed omdat ik om duizend redenen haast meende te moeten hebben.
Beste meneer snor, ik wens U nog een fijne avond. En dat U morgen weer veilig op weg gaat met Uw gouden kalf. Kan het voortaan wat zachter? Dan zal ik dat ook proberen.