Maandelijks archief: juni 2016

Met Mijn Ogen Dicht

20160630_112158

In Leimuiden weet iedereen wie ik ben, maar hier, tijdens mijn eerste dagen op Vronesteyn moet ik nog iemand worden. ’s Avonds speel ik in mijn kamertje op het blikkerige keyboard, terwijl ik naar de foto van “mijn” orgel in Leimuiden kijk. Is de God die hier in de modern en sober ingerichte kapel wordt aangeroepen dezelfde God die in mijn Sint Jan de Doper in mijn geboortedorp woont? Die als ik ’s avonds tegen zonsondergang op het orgel speel door het glas-in-lood naar me knipoogt. “Zo vriendelijk en veilig als het licht, zoals een mantel om mij heen geslagen”.

Er is geen veiliger plek dan deze. De geuren van gewreven eikenhouten banken, gedoofde kaarsen, wierook en verse bloemen. Het orgel waarachter ik vanaf mijn elfde jaar zoveel tijd doorbreng. Soms studeer ik de mij opgegeven stukken uit “Old English Organ Music For Manuals”, meestal improviseer ik wat op de liedjes van komend weekend. Tussendoor ben ik stil en staar dromend vanuit die hoogte de kerk in. Af en toe slaat de klok. De geluiden van buiten dringen slechts gedempt door. Het grote glas-in-lood-raam in de toren heeft één vensterglaasje waar ik, als ik op een bankje ga staan, doorheen kan kijken. Ik zie de Willem van de Veldenweg waar bekenden voorbijfietsen. Soms komt er iemand het kerkbruggetje op om naar het kerkhof te gaan. Ze zien mij niet. Voor hen ben ik er niet. Ik ben alléén. En ik vóel me níet alleen. Want voorin de kerk brandt de godslamp. Ik heb geknield voor het tabernakel toen ik de kerk binnenkwam. Het gewelf omarmt me met oneindig wijde armen.

Het grote orgel gehoorzaamt mijn twaalfjarige vingers. Wat in mijn hoofd ontstaat, alle variatie op bestaande liedjes, melodietjes, klankwoorden wordt groot en echt als ik de toetsen indruk. Als ik er het machtige Mixture-register bijtrek, of de Trompet. Melancholisch kind dat op de zachte Bourdon iets van tranen of troost speelt. Mijn eigen gevoelens vullen de enorme ruimte en keren tot me terug. Ze omhullen mij, nemen me mee, en zetten mijn vingers weer aan tot verder dromen, fantaseren, spelen. Met mijn ogen dicht, buiten de tijd.

Ook op zaterdagavond, tijdens de Mis, improviseer ik er lustig op los. Mevrouw O., die jarenlang zelf ook speelde, maar er inmiddels te oud voor is, zegt na afloop zuinigjes tegen mijn vader en moeder: “Hij moet niet zo variëren hoor, dat is te parmantig!” Ik krimp als mijn moeder me dat ernstig overbrengt. In haar ogen is mevrouw O. een gezaghebbende autoriteit, en bovendien boerin, wat haar per definitie een hogere rang geeft. Maar mijn vader zegt gelukkig; “Je moet je niks aantrekken van dat ouwe wijf, het is gewoon jaloezie!” Dus varieer en improviseer ik. Theo, mijn jonge leraar, met wie ik eens per week, samen op de orgelbank, over muziek en het leven praat, legt niet teveel nadruk op het studeren. Blijkbaar herkent hij iets van de vrijheid en ruimte die ik nodig heb.

Die lieve verstrooide pastoor Harding die me aan het begin van de avond binnenlaat, nadat ik eerst even heb gebeld of ik mag komen spelen. Hij vergeet soms dat ik er ben. Of dat er dingen zijn die hij vooraf misschien beter even kan vertellen. Op een avond kom ik er na een uur spelen achter dat ik niet alléén ben in de kerk. Ik wil na een poosje spelen mijn benen wel eens strekken en loop een rondje door de kerk. Aan de Leimuidense kant kom ik achterin een kist tegen, met het lichaam van een mij onbekende dode. Ik schrik even, maar ben niet bang. Het zijkapelletje doet wel vaker als mortuarium dienst. Ik loop de trap weer op en speel nog een poosje door, nu ook voor mijn levenloze toehoorder. “In Paradisum Deducant Te Angeli”.

Als het begint te schemeren en ik de kerk wil verlaten, blijkt de pastoor de knippen al op de deur te hebben gedaan. Ik roep door de gang naar de pastorie, maar krijg geen reactie. Hij is vast even ergens op bezoek. En ik ben hier, opgesloten met het lijk. En met de heiligenbeelden en engelen die me omringen. God woont hier zelf, dus waarom zou ik bang zijn? En als het te lang duurt, kan ik altijd de klok nog luiden. Ik weet waar de knoppen zitten. Ik zou ze alle drie aanzetten en het machtige gebeier zou kilometers ver te horen zijn. Even later voel ik toch opluchting als ik de banden van de oude Simca van de pastoor door het grind hoor ploegen. Ik bons op de deur en hij komt me glimlachend bevrijden. Hij zegt: “Je had toch een snoekduik uit het raam kunnen maken!”

Als ik door het donker langs Dijksloot en Drecht naar huis fiets voel ik me anders dan toen ik heen fietste. Ik beweeg vrijer, krachtiger. Ik adem anders, er is ruimte en rust in mij. Ik ben bij mezelf en ik groei. Op school ben ik slim, maar onzeker. Een aparte rooie ben ik, en eenzaam. Thuis is elke dag hetzelfde. Een veilig, maar gesloten huis, waar we elkaar te stevig omklemmen, in armen van houvast. Om zes uur gaat het hek dicht en de deur op slot. De buitenwereld is gevaarlijk. Maar hier ontwaken andere dromen in mij. Misschien word ik organist en volg ik de roep van de muziek. Maar steeds meer is er ook een verlangen vanbinnen dat iets te maken heeft met die omarmende ruimte. Zal ik priester worden? Wonen daar waar woorden en muziek en rituelen wonen, waar de buitenwereld gedempt klinkt, waar het veilig ruikt en waar tegelijk eindeloos plaats is om mezelf te vinden en te verliezen?

Is er, zes jaar later, behalve die foto van het orgel, wel iets van die ruimte met mee meegereisd naar Voorburg? Daar waar het zou moeten gebeuren. Eén van die eerste dagen vertelt iemand me dat theologie studeren betekent dat je alles wat vertrouwd was eerst moet afbreken om te gaan leren waar het echt om gaat. Hij zal wel gelijk hebben, maar de moed zakt in mijn schoenen. Waar ben ik aan begonnen?

20160630_113228

En Wij Zullen Glimlachen

20160628_213357

“Ik weet niet of ik ook nog een soort blij ben dat ik hier ben. Maar dat is ook nog veel te vroeg om te zeggen”, zegt mijn dagboek. Het is maandagochtend 26 augustus 1991. Ik heb best goed geslapen in het grote eenpersoonsbed, onder het witte gesteven laken en de wollen dekens. Eens in de twee weken zal er een nieuw stapeltje – keurig opgevouwen lakens en kussensloop – voor mijn deur liggen. De rector zal dan elke keer weer verkondigen dat mevrouw M. hier de lakens uitdeelt. En wij zullen glimlachen.

Het is een donkere ruimte, daar op de eerste verdieping aan de noordkant van het statige jaren dertig pand in Voorburg. Om de zoveel minuten hoor ik de treinen van de Zoetermeer Stadslijn de spoorbrug over de Vliet oversteken. Het geraas van de A4 en de A12 is ook niet ver. Toch is het stil in Park Vronesteyn. Een verwachtingsvolle stilte zou het moeten zijn. Maar ze blijkt eerder verontrustend. “Natuurlijk heb ik ook last van heimwee, dit eigenaardige verschijnsel dat je jezelf uit je vel gerukt voelt”, schrijf ik ernstig. Achttien ben ik.

De avond ervoor bij de bushalte achter het benzinestation in Leimuiden. Mijn moeder huilt, mijn vader slikt zijn tranen in en zegt nog eens “Voorzichtig en kijk uit. Let op je portemonnee!” Ik ben opgelucht als ik, mijn splinternieuwe OV-kaart in de hand, bus 144 achter de gereformeerde kerk vandaan de provinciale weg op zie draaien. Ik stap in, mijn te grote blauwe sporttas over de schouder. De chauffeur is gelukkig deze keer geen bekende. Ik zwaai nog eens naar de twee, plotseling oude mensjes, terwijl ik ga zitten. Tien minuten later sta ik op station Nieuw Vennep op de trein naar Den Haag te wachten. En weer een half uurtje later loop ik van Mariahoeve naar mijn nieuwe huis. Tot aan mijn pastorale stage, over een jaar of zes, is het de bedoeling dat ik daar woon.

Een weekje eerder heb ik samen met ome Gerard mijn spullen gebracht. De oude rotan stoelen, de sinaasappelkistjes van wijlen pastoor Thomas, die als boekenkast dienst zullen doen. Mijn radio met cassettedeck. Boeken, bandjes, een foto van de kerk van Leimuiden, en één van het orgel. Mijn keyboard en het wandkleed met de zwanen. De achterklep past ternauwernood dicht. Het is drukkend warm als we over de snelweg rijden en koetjes en kalfjes bespreken. De bomen zitten dik in het blad en werpen een donkerblauwe schaduw over “Vronesteyn, Centrum voor Priesteropleiding van het Bisdom Rotterdam”. Het grote ijzeren hek staat open, maar het is nog vakantietijd en het huis schijnt leeg als ik de deur open maak met de sleutel die me al eerder plechtig is overhandigd. Samen sjouwen we mijn bezittingen via de zijtrap en het donkere gangetje mijn kamer in.

Bed en bureau staan er al. Het bed is van de rector geweest. Voor zijn rug moest hij een nieuw. En omdat ik net zo lang ben als hij, mag ik het oude hebben. Ik weet niet of ik het een voorrecht of een beetje vreemd moet vinden. Ach, mijn leven lang loop ik al in broeken, overhemden, jassen en schoenen van anderen. Alles wat heel is, is zonde om weg te doen.

Resonanties

20160617_214605

“Dan ga ik maar niet!”. Ik wist al maanden dat het eraan kwam. En ik was er ook al tijden van overtuigd dat ik de oppas voor deze vrijdag (normaal mijn “pappadag”) goed geregeld had. Tot ik er afgelopen zaterdag ineens achter kwam dat het niet zo was. In alle hectiek van de afgelopen tijd vergeten. Jammer maar helaas. Maandag zag ik echter het programma weer en kreeg ik het alsnóg op mijn heupen. En Frederike, met wie ik bijna twintig jaar geleden zoveel Amersfoortse tijd en intensiteit heb gedeeld zei aan de telefoon: “Jij hoort daar!”. Dus kunst en vliegwerk, extra crèchedag voor Jonathan, Vera uit spelen. En ik naar Amersfoort.

Wat fijn dat ik dat heb gedaan. Samen met Frederike en vele anderen in de collegebanken. En daar voorin de zaal (weliswaar een andere, in een ander gebouw, maar wél in díe stad) het afscheidssymposium van Kees Buurman en Han Kurstjens als docenten van “mijn” muziektherapieopleiding. Met een stevig en inhoudelijk programma. Met muziek, met lachen, tranen, luisteren én resoneren.

Photo 17-06-16 16 07 26

“Was im Patienten schwingt, klingt im Therapeuten” (Petzold): “Wat (in) de patiënt beweegt, weerklinkt (resoneert) in de therapeut”. Ik heb honger naar zulke woorden. Ze klinken als muziek in mijn oren. Want achter deze zin gaat een wereld schuil. Zo heb ik destijds bij Han en Kees mijn eerste stappen op het pad van de muziektherapie gezet. En zij, en hun gastsprekers en -spelers hebben ze vandaag weer opnieuw tot leven geroepen.

Ik voelde me weer even in het oude muzieklokaal 134, waar we op donderdagmorgen onder leiding van Kees onze groepsimprovisaties deden. “Zelfervaring in muziek”. Geleerd te luisteren en te voelen en te delen. Niet met woorden, maar in klank. Daar zaten we toen, een dozijn studenten van allerlei achtergronden, met zoveel verschillende instrumenten, vaardigheden. We kenden elkaar nog nauwelijks, maar er was ontmoeting, onder de veilige vleugels van Kees. Zelden heb ik een mens ontmoet bij wie ik me zo snel op mijn gemak voelde. Die mij en elke ander zag, en échte tijd en aandacht had.

Photo 17-06-16 13 56 47

“Morfologische muziektherapie”. Woorden die ik toen voor het eerst uit de mond van Han hoorde. Met zijn karakteristieke timbre, hand aan de bril. Vaktermen waar voor een leek geen chocola van te maken is. Sterker nog, ook voor muziektherapeuten is de materie helemaal niet zo vanzelfsprekend. Niet het medische model, niet de (tegenwoordig zo dominante) neurologische benadering, maar een meer filosofisch/existentiële taal.

Photo 17-06-16 13 57 51

Muziektherapie (en ook andere creatieve therapie) als een buiten-gewone, “rituele” ervaring, waardoor metamorfose ontstaat, omvorming. Omdat “leven bestaat uit overgangen”, en muziek in beweging zet wat is gestokt. En het belangrijkste voor mij vandaag: als therapeut gaat het er niet om in je eigen veilige wereldje te blijven. Met de diagnose, doelstellingen en tests van de patiënt als leidraad. Nee, als muziektherapeut ga je ópen in het samenspel, zonder oordeel vooraf.

Photo 17-06-16 12 07 17

Je neemt het risico om te laten ontstaan wat er ontstaat, om zo overgangen mogelijk te maken. Daar zit je zelf als therapeut ín. Je bent “geïnvolveerd” zou Han waarschijnlijk zeggen. Destijds misschien nog wat abstract voor mij, maar nu zo herkenbaar in de praktijk. Ik kan geen (muziek)therapeut zijn als ik het niet aandurf om mét die ander een metamorfose in te gaan. Mezelf laten raken en daar weer vorm en beweging aan geven. Zoals ik vandaag, als onderdeel van een experiment, ook een snel gedicht mocht maken en voordragen.

Photo 17-06-16 16 33 00

Het zal allemaal misschien te specialistisch zijn voor een blogje. Het belangrijkste is dat ik vandaag hernieuwde inspiratie heb opgedaan. Ik heb mensen ontmoet, en nabij gevoeld. Ik heb me thuis gevoeld en ik heb genoten. Nog één bijzonder weerzien wil ik noemen: Henk Hofman praatte de dag aan elkaar. Hij zei me bij de borrel dat hij mijn gedicht mooi vond. “Ben je dichter?”, vroeg hij. En ik vertelde hem van augustus 1997, de vorige, eerste en laatste keer dat ik hem zag.

Photo 17-06-16 13 09 48

De introductiedagen op de opleiding, toen ik gespannen en nieuwsgierig, na mijn moeilijke theologietijd, deze nieuwe wereld betrad. Henk, die toen eigenlijk al niet meer op de Hogeschool werkte, leidde die introductieweek. Hij liet ons het verhaal van Jonas en de Walvis spelen. Ik spéélde en vóelde dankzij hem voor het eerst dat verhaal. Ik zat er ín. Het werd mijn realiteit die dag. Een overgang. In wilde zee terechtgekomen, door een walvis opgeslokt, maar weer als nieuw aan land gekomen.

Photo 17-06-16 16 45 27

Meer Bloemen En Basalt

20160530_201900

Het is alsof ik er even uit de tijd loop. Ik schreef al eerder over dit plaatsje op de Afsluitdijk. Vroeg in het voorjaar was het toen. Nu is de natuur vele stappen verder, ook op Breezanddijk. Uit de kieren tussen de basaltblokken is de onoverwinnelijke zeekool opgeschoten. De rozenbottels geuren, het zaaiende gras wuift tussen de klaver.

Het is maandagavond en ik ben op de terugreis van Alphen naar Leeuwarden. De radio vertelde me zojuist dat in het hele land onweer huishoudt – code oranje – maar hier is het nog droog, al waait het onheilspellend en zijn de vogels stil. Ik ben de enige klant in het benzinestation waar ik tank en een bakje koffie neem. De mooie roodharige medewerkster glimlacht naar me. Soortgenoten herkennen elkaar, misschien juist op onherbergzaam terrein.

20160530_202944

In Alphen was ik met mijn ouders in het ziekenhuis. Het hart van mijn oude vader is goedgekeurd. Ze kunnen weer een poosje vooruit. Ik laat hen samen achter. In hun eigen leven, hun eigen huis, hun eigen eigenaardigheden. Vanmorgen is mijn kleine nichtje geboren. Nieuw en oud leven op één dag. En ik ben op weg naar huis, mijn eigen gezin. Morgen weer aan het werk. Maar nu even op pelgrimstocht in niemandsland, besluit ik.

Ik parkeer mijn auto achter het tankstation en wandel eerst langs de IJsselmeerkant. Voor de zeevisserscamping loop ik het viaduct op, langs de overweldigende rozenbottels. Hiervandaan heb je een uitstekend zicht op de rommelige nederzetting. Maar ik kijk niet teveel. Die mensen zochten niet voor niks deze afgelegen plek op. Niet om begluurd te worden, in elk geval.

20160530_201707

Ik heb echt bewondering voor zeekool. Tussen harde hoekige basaltblokken omhoog komen en dan zo uitbundig bloeien. Ze schijnt bijzonder voedzaam en gezond te zijn. Dat kan ook bijna niet anders. Groente geworden weerspannigheid.

Ik loop hier niet voor niks. In mijn vorige stukje schreef ik over mijn gevoel pelgrim te zijn. Misschien vandaag wel pelgrim op deze enclave van minder dan een vierkante kilometer. Natuurlijk houden werk, gezin en verantwoordelijkheden me op mijn plek. Maar daarom mag ik nog wel op reis zijn in mijn hoofd. Misschien is echt op reis zijn juist wel géén doel hebben.

20160530_202238

Langs het gedenkplaatje waar ik destijds over schreef loop ik voor het eerst helemaal om het bochtje van het havenhoofd. En daar, met uitzicht op zee, zowaar nog een monumentje. Nu met alléén de tekst “Pa Theo”. Wie is Theo, wie is pa? Is dit een teken van verbondenheid? Een eerbetoon aan vaders en zonen? Wordt er iemand vermist? Is het een antwoord op een ongestelde vraag?

Ik zie vooral hoe twee personen als het ware opgenomen zijn in het landschap. De basaltblokken met het mos. De herinnering neemt de kleur van de omgeving aan, tot ze er definitief in opgaat. Verdwijnen door er één mee te worden.

20160530_202251

Ik vind het iets geruststellends hebben om middenin het leven oog in oog te staan met sterfelijkheid. Dat dit er net zo bij hoort als de zon die opkomt en ondergaat, de seizoenen die zorgen voor hagel, mist, hitte en zeekool.

Terug in de auto stop ik Spinvis in de CD-speler. “Bagagedrager”: “’t Is lang geleden, een eeuwigheid, je fietste op de Afsluitdijk….maar ik weet niet wat je er nu van vindt, als je luistert naar de wolken, als je luistert naar de wind”. Met vanaf 1.22 de mooiste gitaarsolo die ik ken, terwijl ik de ruitenwissers aanzet bij de eerste druppels van het onweer.