Maandelijks archief: april 2016

Door Stoner Bij De Keel Gegrepen

20160430_205158

Ik heb altijd graag romans gelezen. De laatste jaren kom ik er wat minder aan toe. De dynamiek van mijn eigen leven met een jong gezin, de soms verwarrende veelkleurigheid van de werkelijkheid, de onrust van werk en verantwoordelijkheden, het maakt dat ik het mezelf wat minder kan toestaan even op te gaan in een fictieve of geromantiseerde wereld. Maar een paar weken geleden stond ik in de entreehal van de seviceflat waar mijn ouders wonen voor het verkooptafeltje. Een dwingende oude dame drukte me, terwijl ik afscheid nam van mijn vader en moeder, twee boeken in de hand. “Deze moet je lezen! Een euro per stuk.” Twee schoten in de roos.

Het eerste boek, “De Honderdjarige Die Uit Het Raam Klom En Verdween” van Jonas Jonasson heb ik met een voortdurende glimlach verslonden. Een fantastische, smakelijke en spannende vertelling, die me deed denken aan “My Uncle Oswald” van Roald Dahl. Zulke groteske personages, vol bravoure en humor. Al na de eerste bladzijde dacht ik “Dit zouden ze moeten verfilmen!” Dat bleek al gedaan te zijn. Binnenkort maar eens kijken of ik de film ergens kan vinden, voor een avond vermaak met veel bier, oude kaas, droge worst.

Maar dan het tweede boek. “Stoner” van John Williams. Zelden heeft een verhaal me zo bij de keel gegrepen als dit. En dat terwijl het ogenschijnlijk zo droog en weinig spectaculair is. Wat heb ik nu te maken met het werk, de relaties, het leven en de dood van een docent Engels op een Amerikaanse universiteit in de eerste helft van de twintigste eeuw?

Laatst sprak ik met een vriendin over schrijven. Dat het zo’n lastige opgave is om mooi te schrijven zonder onoprecht te worden. Zonder mijn eigen zieleroerselen of ervaringen ronder, gepolijster, tragischer of mooier te maken dan ze echt zijn. Mijn valkuil: door teveel te praten te weinig zeggen. Wie ben ik echt? Wat in mijn vertelsels is wáár en wat is opsmuk? Wat vertel ik wél uit ijdelheid? Wat vertel ik níet of ánders uit schaamte? Welke rafelrandjes probeer ik te verbergen onder een stortvloed van woorden?

John Williams stelt een voorbeeld. Hij vertelt het levensverhaal van William Stoner in een kraakheldere stijl. Meedogenloos en eerlijk. Het enigste kind van arme boeren die het, ontheemd en onbegrepen door zijn ouders, onverhoeds schopt tot literatuurdocent aan de universiteit. Die in een nagenoeg liefdeloos huwelijk belandt en machteloos en weerloos zijn kwetsbare dochter hulpeloos grootbrengt. Die pas op middelbare leeftijd leert wat echte liefde betekent, en ook wat het is om haar weer te moeten loslaten. Die leeft van de passie voor zijn werk en die daarbij aanbotst tegen onbegrip, gekonkel en oneerlijkheid. Die sterft in het besef dat zijn leven een reeks mislukkingen te noemen is en dat hoop en geluk nauwelijks meer dan een voetnoot lijken. Die het uiteindelijk niet moeilijk vindt om los te laten, omdat hij nauwelijks vastgehouden wordt.

En altijd de nuance, de ambivalantie. Hoop op verbondenheid, liefde, passie en vriendschap. En tegelijkertijd daaronder die eindeloze eenzaamheid. Het enigst kind dat gewoon niet weet hoe het moet. Dat niet geleerd heeft om hulp te vragen, woorden te geven aan onmacht. Of zelfs maar voor even te verdwijnen achter de brede rug van een oudere broer of een grotere werkelijkheid. Altijd zelf verantwoordelijk. Op die ene heftige kernervaring na. Zich intens geliefd te weten zonder perspectief.

Nou, ga er maar aanstaan. Zo te schrijven. Zo eerlijk. Zo’n “ontwrichtend” boek, zoals een vriend het omschreef. Ik begrijp dat velen het hebben gelezen, of het in elk geval in de kast hebben staan. Ik ben onder de indruk, het komt binnen, zet me aan het denken. Misschien een aansporing om minder te spreken en meer te luisteren, meer te lezen en minder te schrijven. In elk geval om te trachten eerlijk te zijn. Want hoe pijnlijk ook, “Stoner” is ontwapenend echt. Lees maar als je durft, maar neem er wat te drinken bij en sla het af en toe even dicht om naar troostrijke muziek te luisteren.

20160430_205214

Tussen Raerd en Poppenwier

aprilavond, tussen Raerd en Poppenwier

aprilavond, tussen Raerd en Poppenwier

Wat houd ik van autorijden. Van alléén in die lichtblauwe cocon op wielen door het landschap te gaan. Wat is deze koude aprilmaand vol van majestueuze wolkenluchten. En wat zijn er veel redenen om mezelf daar, onder die eindeloze grootheid klein, kwetsbaar en tegelijk geborgen te voelen. En eigenlijk ook: wat zijn er weinig woorden die echt kunnen uitdrukken wat ik nu bedoel. Wat wordt het snel opgezwollen of plechtig.

Er is muziek voor, om uit te drukken wat het woord niet kan. De Canto Ostinato van Simeon ten Holt bijvoorbeeld. De piano’s die maar door en door gaan. Me meenemen in een oceaan van klank, van eenzaamheid en geborgenheid. Verstilling en extase. Muziek die terugkomt. Zoveel jaar geleden met haar op die zolderkamer in Amersfoort, het uitzicht op de Onze Lieve Vrouwetoren. De gedeelde dromen, het verlangen en het loslaten. En jaren later, de herinnering aan die tijd, aangewakkerd door het overlijden van de leraar die enthousiasme en grenzeloze levenslust in muziek om wist te zetten. Grote boom geveld, muziek die blijft. Klank die door en doorgaat. Groter het alles, kleiner het ik.

Nu is het er weer, duikt onverwacht op een verzamel-CD op. Ik druk op “repeat”, het landschap verschiet. Ik onderweg naar supervisie, naar werk, naar moeders verjaardag, of naar het ziekbed van een vriend. De wolkenlucht zal blijven verschieten, terwijl levens en liefdes komen en gaan. We klampen ons vast aan elkaar, aan de waan van de dag, een volgend ijkpunt, een oude droom. En de muziek gaat door. Ook als ik allang verleden tijd ben zal de Canto Ostinato ergens klinken, terwijl een luisteraar een foto maakt van een landschap. Een vervliegende wolkenlucht schildert de tijdelijkheid van het alles.

In de auto ben ik ergens, en er even later weer voorbij. Kriskras door het land. Wortels hier, verhalen daar, voetstappen elders. Beelden, klanken, geuren kleven nog even voordat de snelheid me losrukt. Canto Ostinato. Er schijnt een documentaire over te bestaan, die ik zeker nog eens wil zien. Maar voor nu houd ik het bij wat het stuk mij doet. Verklanken waar geen woorden voor zijn, onder eindeloze beelden, realiteit als voorbijgaande droom. Een urenlang klankbed om op te rusten in de tijd. Canto Ostinato, tussen Raerd en Poppenwier:

Alleen

20160416_220735

Het is in de kantlijn van een intens weekend op Texel met mijn vriendinnen van Rose & Rouge. Ik mag met hen delen over muziek en zin. Zingen en stil zijn. Overweldigend verbonden met zoveel mensen tegelijk. Teveel om op te noemen. Te dierbaar om het met woorden vast te willen leggen.

Maar rondom die mooie uurtjes ben ik alléén op het eiland. En alléén voel ik mij. Zaterdagavond, de vooravond van mijn workshop, in het hotel. De barkeeper is best trots op het Texelse bier van de tap. En hij waardeert mijn interesse voor het plaatselijke gerstenat zozeer dat hij me een foldertje van de brouwerij overhandigt. Dan kan ik misschien een rondleiding bijwonen. Een bakje pinda’s van het huis.

Hijzelf is niet zo’n bierdrinker. Weet als sommelier meer van wijn. Heeft jaren in een sterrenrestaurant gewerkt. Maar nadat een zakelijke gast – zo blasé – tot twee keer toe een fles Chateaux Latour terug had gestuurd, besloot hij om van de top af te dalen. Nu is hij volmaakt gelukkig hier in hotel De Vergane Glorie. De ogen in zijn grauwe gezicht glimlachen niet mee.

De twee Poolse stellen die om een uur of elf binnenkomen om met veel drank te gaan poolen versterken mijn allenigheid. Ik zit nietig in de verder lege gelagkamer en sla het tafereel gade alsof ik er geen deel van uitmaak. Als ik om half twaalf nog één biertje bestel om de dag mee te besluiten, kan ik de barkeeper niet meer verstaan. Blijkbaar zit er geen thee in het kopje waaruit ik hem de hele avond zag drinken.

Wat dat met mij en hotelkamers is, weet ik niet. Er zijn geen plekken waar ik me méér verlaten voel. Maar het wordt gelukkig al een beetje licht als ik wakker word. Als eerste ben ik bij het ontbijt. En dan het strand. Het strand van Texel. Het licht van Texel. Als ik Jan Wolkers was, zou ik er ook gaan wonen.

20160417_083957

Ik loop en loop. En alléén in de verte een man met een hond. Hier doet het er niet toe dat ik alléén ben. Het ruisen van de branding overstemt soms even al mijn gedachten. De zee met haar eindeloze ritme. Altijd hetzelfde en altijd anders. Haar vanzelfsprekende soevereiniteit. En ik, toevallige voorbijganger, ik hoef hier niet te zijn. Ik ben niet noodzakelijk. Net zo vergankelijk als het aangespoelde zeeleven. Dat heeft zoiets bevrijdends. Te midden van alle drukte van mijn kleine leventje zo’n eiland van stilte. Van zijn en niet hoeven zijn.

Twee uurtjes later mag ik praten óver en luisteren naar stilte. Luisteren naar zwijgen, dromen en niet weten. Met elkaar zingen van pijn en troost, levenslust en loslaten. Ik ben zo blij dat ze mij hiervoor hebben gevraagd. Om even die zo vanzelfsprekende verbondenheid te voelen en te voeden. Te zien hoe zij veranderen en hetzelfde blijven. Hoe ik dezelfde ben, en hoe ik ook veranderd ben. Dat er zoveel is waar ik geen antwoord op heb of hoef te hebben. Dat ik gekoesterd word en koester. Een vage geur van heimwee, vermengd met zeelucht, blijft de rest van de dag bij me.

Ik maak me los uit de omarming. Ik heb nog een paar uur voordat ik de boot neem om me weer bij mijn gezin te voegen. Ik wil de kindjes nog zien en omhelzen voor ze gaan slapen. Maar voor die tijd nog het eiland. De warme stilte van een frisse zonovergoten zondagmiddag in april. Op de autoradio Bach, en ik zie wel waar hij me voert. Het blijkt een slaperig pleintje in Oudeschild.

De kerkdeur staat open. Ik ga er binnen en voel me ogenblikkelijk thuis. Ik ben wéér alleen, een half uur lang. Ik geef me eraan over. Voel me opnieuw nietig, en gedragen, en vol heimwee. En om mij heen hangen nog zo wat van die gevoelens die geen naam hebben. Ik steek een kaarsje aan, en niemand heeft mij opgemerkt.

20160417_145454