Ik heb altijd graag romans gelezen. De laatste jaren kom ik er wat minder aan toe. De dynamiek van mijn eigen leven met een jong gezin, de soms verwarrende veelkleurigheid van de werkelijkheid, de onrust van werk en verantwoordelijkheden, het maakt dat ik het mezelf wat minder kan toestaan even op te gaan in een fictieve of geromantiseerde wereld. Maar een paar weken geleden stond ik in de entreehal van de seviceflat waar mijn ouders wonen voor het verkooptafeltje. Een dwingende oude dame drukte me, terwijl ik afscheid nam van mijn vader en moeder, twee boeken in de hand. “Deze moet je lezen! Een euro per stuk.” Twee schoten in de roos.
Het eerste boek, “De Honderdjarige Die Uit Het Raam Klom En Verdween” van Jonas Jonasson heb ik met een voortdurende glimlach verslonden. Een fantastische, smakelijke en spannende vertelling, die me deed denken aan “My Uncle Oswald” van Roald Dahl. Zulke groteske personages, vol bravoure en humor. Al na de eerste bladzijde dacht ik “Dit zouden ze moeten verfilmen!” Dat bleek al gedaan te zijn. Binnenkort maar eens kijken of ik de film ergens kan vinden, voor een avond vermaak met veel bier, oude kaas, droge worst.
Maar dan het tweede boek. “Stoner” van John Williams. Zelden heeft een verhaal me zo bij de keel gegrepen als dit. En dat terwijl het ogenschijnlijk zo droog en weinig spectaculair is. Wat heb ik nu te maken met het werk, de relaties, het leven en de dood van een docent Engels op een Amerikaanse universiteit in de eerste helft van de twintigste eeuw?
Laatst sprak ik met een vriendin over schrijven. Dat het zo’n lastige opgave is om mooi te schrijven zonder onoprecht te worden. Zonder mijn eigen zieleroerselen of ervaringen ronder, gepolijster, tragischer of mooier te maken dan ze echt zijn. Mijn valkuil: door teveel te praten te weinig zeggen. Wie ben ik echt? Wat in mijn vertelsels is wáár en wat is opsmuk? Wat vertel ik wél uit ijdelheid? Wat vertel ik níet of ánders uit schaamte? Welke rafelrandjes probeer ik te verbergen onder een stortvloed van woorden?
John Williams stelt een voorbeeld. Hij vertelt het levensverhaal van William Stoner in een kraakheldere stijl. Meedogenloos en eerlijk. Het enigste kind van arme boeren die het, ontheemd en onbegrepen door zijn ouders, onverhoeds schopt tot literatuurdocent aan de universiteit. Die in een nagenoeg liefdeloos huwelijk belandt en machteloos en weerloos zijn kwetsbare dochter hulpeloos grootbrengt. Die pas op middelbare leeftijd leert wat echte liefde betekent, en ook wat het is om haar weer te moeten loslaten. Die leeft van de passie voor zijn werk en die daarbij aanbotst tegen onbegrip, gekonkel en oneerlijkheid. Die sterft in het besef dat zijn leven een reeks mislukkingen te noemen is en dat hoop en geluk nauwelijks meer dan een voetnoot lijken. Die het uiteindelijk niet moeilijk vindt om los te laten, omdat hij nauwelijks vastgehouden wordt.
En altijd de nuance, de ambivalantie. Hoop op verbondenheid, liefde, passie en vriendschap. En tegelijkertijd daaronder die eindeloze eenzaamheid. Het enigst kind dat gewoon niet weet hoe het moet. Dat niet geleerd heeft om hulp te vragen, woorden te geven aan onmacht. Of zelfs maar voor even te verdwijnen achter de brede rug van een oudere broer of een grotere werkelijkheid. Altijd zelf verantwoordelijk. Op die ene heftige kernervaring na. Zich intens geliefd te weten zonder perspectief.
Nou, ga er maar aanstaan. Zo te schrijven. Zo eerlijk. Zo’n “ontwrichtend” boek, zoals een vriend het omschreef. Ik begrijp dat velen het hebben gelezen, of het in elk geval in de kast hebben staan. Ik ben onder de indruk, het komt binnen, zet me aan het denken. Misschien een aansporing om minder te spreken en meer te luisteren, meer te lezen en minder te schrijven. In elk geval om te trachten eerlijk te zijn. Want hoe pijnlijk ook, “Stoner” is ontwapenend echt. Lees maar als je durft, maar neem er wat te drinken bij en sla het af en toe even dicht om naar troostrijke muziek te luisteren.