Maandelijks archief: maart 2016

Klankresten

20160324_143246

Midden in de Goede Week, de stille week voor Pasen een donderend, vernietigend geraas. Zo gebroken en kwetsbaar ons bestaan, onze wereld. Zoveel dromen in duigen, geliefden uit elkaar gerukt. En niemand nog veilig.

Het kan ons allemaal overkomen dat we slachtoffer worden. Of kan het nog erger? Dat we dader worden. Dat we verblind door haat de ander het licht in de ogen niet meer gunnen. Dat geweld wraak oproept en meer geweld. Ik ben bang voor terroristen. Maar ik ben banger voor datgene wat hun daden in óns teweeg kan brengen. Dat we vervreemd raken van onszelf, cynisch en naar binnen gekeerd. Dat we niet meer welkom zijn bij elkaar. Onze handen en harten gesloten.

Verhalen, liederen, symbolen, poëzie helpen mij mijn hart en handen open te houden. En een verlangen naar een wereld achter deze werkelijkheid. Niet om te vluchten en mezelf te verschuilen. Niet alsof er één politieke overtuiging of levensbeschouwing “het enige juiste antwoord” heeft. Maar ik hou wél van “mijn” traditie die leeft en uitdeelt van verhalen. Gedragen door wat de generaties voor ons hebben beleefd, geloofd, gedroomd.

En daarom wil ik dit jaar met extra aandacht Pasen vieren. Pasen, en natuurlijk ook Witte Donderdag en Goede Vrijdag, want leven en dood zijn met elkaar verweven. Van verhalen, muziek en symbolen kun je leven. Als je dorst hebt, kun je ervan drinken. Ze troosten me en zetten me aan het denken. “Echt gebeurd”? Daar gaat het me niet om. Door te vertellen en te doen wórdt het werkelijkheid. Het hoeft niet wetenschappelijk bewezen te worden. Het gaat erom dat het me in beweging zet: Daarheen ongeveer. Visioen en horizon.

Een gehavende onschuldige jonge man aan een kruis, die tijdens zijn sterven nog aandacht geeft aan de misdadigers die naast hem hangen. En die net zo hulpeloos als wij roept “Mijn God, waarom heb je mij verlaten?!” Er wordt een stukje stukje brood uitgedeeld, waarmee zijn droom en levensmoed, zijn kracht en kwetsbaarheid worden doorgegeven. Een kaarsje in het donker, een lichtgevende ontmoeting naast een open graf. Een verhaal over een volk dat met droge voeten over de bodem van de zee vlucht, weg uit angst, geweld en slavernij. En vandaag de voeten wassen van vluchtelingen die hun leven waagden in gammele bootjes.

Geen dichtgetimmerde waarheid, geen stok om mee te slaan, maar een onvoltooid verhaal. Lettergrepen, lichtwoorden, sporen in woestijnzand. Met de woorden van Huub Oosterhuis, op muziek gezet door zijn zoon Tjeerd en zo mooi gezongen door Edsilia en Tania, met het Metropole Orkest:

Klankresten van een onvoltooid verhaal
Steenlettergrepen, sporen in woestijnzand
Lichtwoorden ooit ontvangen, maar van wie?
Hij zal niet slapen, aller zielen hoeder

Thuis?

20160317_102357

Wie herkent dit stukje “zelfkant” van Leeuwarden? Daar aan de rand van de stad, op een stukje niemandsland tussen industrie en nieuwbouwwijk. Overwoekerde paadjes, waar nooit een medewerker van de groenvoorziening komt, verbinden de verschillende onooglijke lapjes grond met elkaar. Bramen, vlier, berenklauw en rozenbottels gaan ongestoord hun eigen gang. Afgelopen zomer en najaar was ik er al eens, me verwonderend over de ontembare kracht van de natuur, die zich dit vergeten land heeft toegeëigend.

Maar op de grens tussen winter en lente is het er kaal. Het zomers ondoordringbare struikgewas is transparanter nu. En ineens zie ik het, als vanzelfsprekend tussen bomen en struiken: er staat een tentje. Ideaal speelterrein voor kinderen natuurlijk, denk ik eerst nog. Of een plek waar geliefden elkaar heimelijk ontmoeten. Maar spoedig ontdek ik dat het anders zit. Bierblikken en shagzakjes van het goedkoopste soort. Een met een bord afgedekt pannetje waar wat vliegjes omheen zwermen. Een berenburgfles. Een achteloos weggeworpen muts.

Voorzichtig sluip ik dichterbij. Hier woont iemand. Nu op pad weliswaar, maar het matrasje en de slaapzak zien er uit alsof ze vannacht nog zijn beslapen. En niet voor het eerst. Een aangebroken zak chocoladerepen van een C-merk. Een tas met kleren ernaast. Ik huiver. Dit is een thuis. Zijn thuis. Of haar thuis?

Is het een triest verhaal? Of gaat het juist over ongebreidelde vrijheid? Slaapt ze hier omdat ze het gesnurk helemaal zat was in de opvang? Is hij hierheen getrokken omdat nergens anders de merel zo hoopvol zingt in de vroege morgen? Heeft hij werk gemaakt van zijn spirituele verlangen om zonder bezit te leven en te gaan waar de wind hem heenvoert?

Of is hij vanwege jarenlange schuld zijn huis uit gezet? En heeft schaamte hem naar het randje van de bewoonde wereld verdreven? Is dit de ideale plek om de overdag bij elkaar gebedelde drank bij de ondergaande zon achterover te slaan. Om een paar uur te vergeten hoe mislukt haar leven is. Hoeveel pijn het doet dat ze haar kinderen niet meer mag zien. De plek waar een naald in zijn arm hem voor even meeneemt naar toppen van geluk.

Ik vermoed dat er veel van dit soort plaatsen zijn. Waar mensen hun toevlucht nemen die op de snelweg van het leven een verkeerde afslag hebben genomen. Of wiens motor afsloeg. Die het tempo van onze samenleving niet bij konden of wilden houden. Die aan de kant zijn gezet omdat ze anders zijn. Omdat ze banger zijn of gevoeliger. Omdat ze kind zijn gebleven of juist nooit kind mochten zijn. Levenskunstenaars van wie de verf opraakte. Paradijsvogels met dof geworden veren. Die net iets teveel stinken of net iets te hartverscheurend huilen om in “Joris’ Showroom” te mogen figureren.

Ik hoop dat hij vandaag iemand tegenkomt die naar hem glimlacht. Dat er niet teveel de spot met hem is gedreven voordat hij in zijn slaapzak kruipt. Ik hoop dat de chocoladerepen minder goedkoop smaken dan ze eruit zien. Dat de merel vanavond lang en hartstochtelijk zingt als zij haar berenburg drinkt. Dat ze vandaag goeie hasj heeft bemachtigd. En dat de tent niet lekt als het gaat regenen. Ik had zijn muts eigenlijk even in de tent moeten leggen. Dan wordt die tenminste niet nat. Stom, vergeten.

20160317_102442

Bloemen En Basalt

20160310_090935

Breezanddijk, een frisse vroege ochtend in maart. Ik stop er, zoals regelmatig als ik op weg ben naar de Randstad. Merkwaardig niemandsland halverwege de Afsluitdijk. Bij het haventje aan de IJsselmeerkant de uit retro-caravans bestaande nederzetting, waar zeevissers en andere onaangepasten zich, ver van de bewoonde wereld, hebben gevestigd. Ook aan de Waddenzeekant een haven. Kaal, guur, onbewoonbaar. Bij helder weer uitzicht op de contouren van Vlieland en Texel. Maar nu slechts heiige lucht boven een rustige zee.

Ik duik diep in mijn kraag als ik de auto uitstap om over de grote basaltblokken omlaag te klauteren. Dat het zonnetje lente belooft, wordt door de oostenwind glashard ontkend. Tussen de stenen rust wat nonchalant door andere automobilisten is gedropt. Sigarettenpakjes, kauwgom, maandverband en wc-papier. Hier komt geen reinigingsdienst. Hier heerst anarchie. Dichterbij het havenhoofd meer begroeiing dan afval. Zeewier en schelpen.

En dan zie ik de bloemen. Verlepte rozen tussen het basalt. Nieuwsgierig waag ik me over het ongelijke terrein dichterbij. Naast de rozen een ouder ondefinieerbaar boeket. En een simpel glazen gedenkplaatje met een naam en twee data. Ruim veertien jaar geleden is hij gestorven, eenenzestig jaar oud.

20160310_090728

Welk verhaal gaat achter dit monumentje schuil? Welk onpeilbaar verdriet? Of opluchting na een eindeloos lijden? Heeft hij hier een ongeluk gehad of is hij als drenkeling aangespoeld? Was zijn leven uitzichtloos of kwam hij juist graag van dit uitzicht genieten en is daarom vanaf hier zijn as uitgestrooid. Ik zal het niet weten, en ik hoef het ook niet te weten. Ik voel me een voyeur. Ik maak alleen nog even een vlugge foto van de rozen. Naam en data laat ik onuitgesproken.

Maar de rozen spreken. Ze vertellen dat er op gezette tijden nog iemand op deze onherbergzame plek komt. Om te gedenken, om te mijmeren, te huilen, koesteren, bidden misschien. Partner, zoon, dochter, vriend. Op zijn minst één mens is hem niet vergeten. Geeft een teken van leven.

Achter de dijk razen met 130 kilometer per uur de forenzen tussen Noord-Holland en Friesland. Willen zo snel mogelijk dat kale rechte stuk achter zich laten. Hier stilstaan en uitstappen is buiten de tijd gaan staan. Niet meegaan in het wild geraas. Rauwe meditatie. Laat het zo blijven. Ik klim omhoog, stap in de auto en vervolg mijn weg. Stil.

20160310_091621

Daar Zit Hij

20160308_205249

Vera legde het me laatst uit: “Weet je pappa, God is onzichtbaar en Hij is overal. Misschien zit Hij nu wel daar op de bank en doet Hij lekker even iets voor zichzelf. Maar als je moet huilen komt Hij je tranen drogen!” Sindsdien kan ik niet meer neutraal naar dit hoekje van onze bank kijken. Misschien zit Hij daar ook nu wel even op zijn gemakje iets voor zichzelf te doen. Een boek te lezen of zijn mail checken. Of zomaar wat zitten na een lange drukke dag.

Geen idee hoe mijn zesjarige dochter aan die wijsheid komt; ik ben in ieder geval zelf erg voorzichtig met het opdringen van dogma’s en dichtgetimmerde waarheden. Maar blijkbaar heeft ze het ergens opgepikt en er haar eigen draai aan gegeven. En wat is het een aanstekelijk beeld. Daar, in mijn eigen woonkamer, zit blijkbaar, te midden van mijn rommel, mijn gezin, mijn druktes en zorgen, God iets voor zichzelf te doen. En uit een ooghoek houdt Zij in de gaten hoe het met ons gaat. Klaar om een arm om ons heen te slaan.

Het beeld dat Vera heeft van de werkelijkheid achter de dingen stelt aan mij een vraag. In welke hoek van mijn leven is er een doorkijkje naar de overkant? Leef ik in een platte wereld, of heb ik oog voor de onzichtbare achter- of binnenkant? Voel ik een bodem, ken ik een Naam, een Iemand die zich niet opdringt, maar die er altijd zal zijn? Die verlangt deel uit te maken van mijn bestaan. Bij wie ik klein mag zijn en imperfect. Bij wie ik ook afhankelijk mag zijn in plaats van alleen maar verantwoordelijk.

Ik weet niet zo goed meer of een kerk me hierbij nou helpt of tegenwerkt. Het instituut is zo verweven geraakt met macht en angst. Maar de taal, de symbolen, de muziek: ze zijn onmisbaar. Omdat ik ergens naartoe wil met mijn dankbaarheid voor het onvoorstelbaar mooie, en met mijn angst voor het onvoorstelbaar erge. En alles wat daartussen zit. Met open handen. Aan het eind van de dag uit handen geven wat ik heb gedaan, welke mooie en pijnlijke dingen ik ben tegengekomen. De mensen met hun leed en kracht. De lach, de onmacht, de hoop en de vrees.

Meer dan op de bank, meer dan waar ook elders zit Hij of Zij bij mij in de liederen. Liederen die al een leven lang in mijn hoofd zitten. Waarvan klank en woorden plotseling opkomen als ik het even niet weet. “Omdat Gij het Zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien, eer ik werd geboren”. Ik hoor de warme stem van pastoor Harding weer, die dit prachtige lied van Oosterhuis voorzong. “Gij die tegen alle schijnbaar noodlot in, ons vasthoudt, wees niet niemand!”

Ik kwam er vandaag achter dat op Spotify eindelijk zo’n beetje het complete gezongen oeuvre van Huub Oosterhuis staat. Acht delen onder de titel “Laat Mij Maar Zingen”. Muziek om in te wonen en op terug te vallen. Wat heb ik er een tranen bij gelaten in al die jaren. Vooral als ik niet meer wist of ik nog wel in iets of iemand geloofde, inclusief mezelf. “Groter dan ons Hart” staat er ook op. De solo’s zijn wel een beetje met een “hete-aardappel-stem” gezongen, maar dat wordt ruimschoots goedgemaakt door de prachtige tekst, met de onsterfelijke zin “Gij die liefde zijt, diep als de zee, flitsend als weerlicht, sterker dan dood, laat niet verloren gaan één mensenkind”:

Zij, Ik en Mijn Oom

20160123_111406

Vandaag, 4 maart 2016, is het zijn tachtigste geboortedag. En natuurlijk heb ik aan hem gedacht, mijn kleurrijke oom Mars de Rijk. Het is weer die tijd van het jaar. De maartse buien, soms een vleugje voorjaar, en dan plotseling guur zuur. Deze avond zat ik steevast in zijn woonkamer, terwijl de ramen besloegen, tussen de buren en familie. Japanse nootjes op tafel, “verserikken” zoals hij de halve liters Heineken placht te noemen in ruime mate voorhanden. Het zag blauw van de rook en de bekende familieliederen (“Oh tante Jeanet”, “Wat zien ik daar wat zien ik daar, die blauwe kop van Vogelaar”, “Zeg Huigie heb jij er nog jukket op de kop”) galmden op orkaankracht door het huis.

Juist deze weken denk ik aan hem. Vooral toen ik laatst met Vera op ontdekkingstocht was door de serviceflat van opa en oma. Op één van de hoogste verdiepingen vonden we die tafel met batjes en balletjes. Een briefje erop met een bibberig geschreven “vrij tafeltennisen”. Vera meteen enthousiast. Zelf vind ik het ook een leuk spelletje, ben er dankzij een aantal verregende vakanties met binnenactiviteiten zelfs een beetje bedreven in geraakt. Leuk om het samen met haar eens uit te proberen en we kregen het redelijk voor elkaar. Misschien zit er ook wel een beetje genetische aanleg bij. Want als je de naam van Mars de Rijk hoort noemen, is dat doorgaans in één adem met Play Fair, de tafeltennisvereiniging in Leimuiden waar hij mede-oprichter van was. Zijn trots, waarvan het logo zelfs op zijn grafsteen prijkt.

Hij overleed toen Vera een half jaar oud was. Was te zwak om haar te leren kennen, al stond haar foto prominent op zijn kast. Nu vijfenhalf jaar later zou hij trots op haar zijn geweest. Als hij nog goed en fier was, zou hij haar graag de grondbeginselen van zijn sport hebben bijgebracht. Ik hoor zijn ernstige bariton al: “Met je linkervoet naar voren” of “Duim en wijsvinger om het batje”, “Kijk met de bal mee!”. En Vera zou respect voor hem hebben gehad; voor die rijzige man met zijn mooie bruine ogen.

Ze zullen elkaar niet meer leren kennen. Misschien dat Vera, geïnteresseerd in verhalen van vroeger, zijn naam zal onthouden. Maar ze zal niet, zoals ik, weten hoe het op zondag in zijn keuken rook als hij zijn goedgevulde groententesoep bereidde. Wie weet nog met hoeveel rust hij de brand joeg in zijn sjekkie, en hoe hij die tot op het laatste bruine draadje oprookte? Of de ernst in zijn donkerbruine stem waarmee hij, vooral na een paar biertjes, zijn visie op kerk en politiek verkondigde? En dan die fietstochten samen, terug van een nachtelijke verjaardag in een ander dorp. Hoe de sterrenhemel blonk als we langs de Drecht reden. Ik en mijn oom.

Mars was trots op mij. Of ik nu organist, priesterstudent, dirigent of muziektherapeut was; hij geloofde erin dat ik ergens zou komen. Hij hield me daarbij ongevraagd moralistisch wijze lessen voor, maar hij schepte ook een flink beetje over me op. En dat deed mij goed. Ouders horen dat niet te doen, maar een oom mag dat! Ik zou hem Jonathan en Vera graag hebben laten zien. Ik weet zeker: hij zou mooie woorden voor ze hebben en ze graag zien. Maar ach, wie weet wat zijn uitzicht vanavond is, door de sterren heen. Gefeliciteerd Mars! En bedankt!

19092008087

Vertraging

20160302_091518

Mijn vaders wekker liep vroeger standaard een half uur voor. Dus had hij altijd tijd óver voordat hij ’s morgens om zes uur naar zijn werk moest. Eerst op zijn gemak langs de Drecht fietsen. Prachtige lente- en zomerochtenden; de zon net op en verder nog nauwelijks verkeer. Meerkoeten, eenden, merels en mezen. Koeien tot aan hun buiken in de mist. De geur van mest en schapen, op het smalle weggetje tussen boerderij en stal van Van Egmond. En dan als eerste in de kantine. Op zijn gemak een bakkie. Mijmeren tot de plicht riep.

Wat een contrast met de haast waarin ík mezelf de dag in lanceer. Half zeven wakker. Vlug naar beneden. Vaatwasser leeg en tafeldekken. Brood smeren, tassen klaar. Pap voor de kinderen die elk moment – inmiddels vlot met Judith aangekleed – naar beneden kunnen komen. Na het ontbijt nog vlug even douchen. “Vooruit, jassen aan!” In de auto, snel langs de crèche. Een kus. Zwaaiend handje voor het grote raam. Ergernis bij het stoplicht. Die kerel, met zijn dikke BMW, dringt voor. Radio wereldnieuws; men moet op de hoogte. En hopen dat er parkeerplek is, want half negen staat mijn eerste cliënt voor de deur. Tussen auto en werkplek appjes checken. Als het lukt nog lopend de koffie, terwijl ik andere haastig passerende collega’s begroet. Dat is normaal.

Want als je niet snel leeft, schijn je niet mee te tellen. Als je niet rent sta je blijkbaar stil. Wat per saldo neerkomt op achteruitgang. Alle anderen rennen immers wél. Een tredmolen, nee een draaikolk. Zuigende werking. Zo moeilijk me er aan te onttrekken. Want ik weet het wel: echte aandacht vraagt rust. Echte wijsheid vraagt stilte. Kwaliteit heeft tijd nodig. Maar ook ik probeer te “multitasken”, ook ik verlies mijn tijd, mijn rust en mijn “eenheid” in veelheid. Ook ik heb mezelf op een avond betrapt: met één oog televisie, met het andere de tablet, terwijl ik met mijn smartphone een appgesprek voerde. En dan klagen over vermoeidheid of hoofdpijn.

En in mijn werk dan? Gelukkig lukt het me meestal wel, in de veilige afgebakende ruimte van een therapie: mijn versnelling in zijn “vrij”, achterover leunen en stil worden met die ander. “Zal ik een stukje piano spelen?” En de buitenwereld verdwijnt. Maar wat ik voor anderen aan rust en ruimte creëer, gun ik mezelf vaak nauwelijks. Werktijd of vrije tijd, meestal draait mijn innerlijke motor overuren. Is het niet met dingen doen, dan is het wel met dingen bedenken. Piekeren bijvoorbeeld, over alles wat nog moet en alles waar ik maar niet aan toe kom.

Toch heb ik een keuze. En het helpt om zo’n keuze hardop uit te spreken: “Ik wil vertragen en onthaasten!” Ik kán gewoonweg niet alles wat “men” van mij verwacht, en wat ik van mezelf verwacht. In een wereld waar alles lijkt te draaien om “efficiency”, “targets” en “deadlines” is moed nodig om langzaam en aandachtig te leven. Om één ding tegelijk te dóen, en vooral om veel dingen tegelijk te láten. “De 7 Geheimen Van de Schildpad”, een prachtig boekje vol milde aanwijzingen voor een geborgen, gelukkig leven, zegt het zo:

Met haast laat het geluk zich niet vangen. Wil je je doel bereiken, maak een omweg!

20160302_121311