Maandelijks archief: oktober 2015

Vandaag Ben Ik Gaan Lopen

20151027_080955

Het was zo vroeg vanmorgen. De kinderen zijn nog niet aan de wintertijd gewend, en duizend en één gedachten lieten me geen rust. Koffie gezet, brood klaargemaakt, en met lood in de schoenen op weg. Want ik wist dat mijn therapiedag barstensvol zou zijn. En hoe doe je dat, als je zo moe nog voor anderen een luisterend oor en een veilige haven wilt zijn? Maar de mist van de late herfst wist me te helpen. Op een ochtend als deze, een verstilde wereld, zonder uitzicht, is het niet erg om het even niet te weten. Het teveel in mijn hoofd maakt soms dat ik teveel in handen neem. Maar vandaag kon ik het: mijn handen open in mijn schoot leggen, om te ontvangen en daarvan uit te delen. De ander helpen door níet te weten hoe dat moet.

Want wat heb ik te zeggen als zij tegenover me zit? In haar wanhoop om alles wat ze los moest laten. Haar taal, haar woorden, de kracht in hand en been. Uit één oog niet meer zien, en toch nog geen vijftig zijn. Ik kan me alléén maar verwonderen om de ongelooflijke veerkracht waarmee ze zich door het afgelopen jaar heeft heengeslagen. Hoe ze van lamgeslagen zwijgen weer is gekomen tot één, twee, drie woorden. En aarzelend steeds meer. Tot zingen zelfs, en tot belangstelling voor de ander. Eerst trippelen in een rolstoel, dan struikelen, stapjes, eerst iedere drempel te hoog. Maar vandaag alléén de trap op. Wankel, en daarom o zo krachtig. Me aangekeken en verteld over haar toekomst, daar waar ze eerst alleen een donker gat ontwaarde. Ik tegenover haar. De gitaar die ik in mijn hand had, stil en luisterend op mijn schoot.

20151027_124219

De middagpauze had ik eigenlijk nodig om het verslag van mijn jaargesprek eindelijk eens uit te werken. Maar de herfstgeur lokte me naar buiten. Het bos in, waar de stilte me overweldigde. Zelfs de maïs die me vorige week nog aan zomer deed denken, is geoogst. Het groen is weg, en open is de vlakte. Maar wat een troost gaat er van die leegte uit. Ik hoef haar niet te vullen.

Ik hoef niet meer en groter te zijn dan een man van tweeënveertig op een bospad, tussen bomen die honderd jaar ouder zijn dan ik, en die er nog zullen staan als ik al lang verleden tijd ben. Al mijn gedoe en al mijn streven, mijn angsten en ambities, mijn frustraties en plezier; ze vallen in het niet bij die voortdurende wisseling van de seizoenen. Het geheim zit in het onverwachte. Hoe in een holte aan de voet van een boom een paddenstoel zich heeft verscholen.

20151027_125642

Veerkracht van leven, op vochtige aarde. Volgende week reeds vergaan, maar voortlevend in zijn sporen. Om op het geschikte moment weer bovengronds te komen. Dat er kabouters wonen, staat volgens mijn dochter vast. En wie ben ik om dat te ontkennen? Ik heb ze niet gezien, maar in haar hoofd leven ze, in haar verhalen zingen ze ’s avonds liedjes in kaboutersprookjesland, met een kaarsje in hun hand. Zal ik haar deze werkelijkheid ontnemen?

En dan de middag, waarin het weer gebeurde. Ik had alléén maar een vraag voor de groep: of ze zichzelf of elkaar een liedje cadeau wilden doen. Ik hoefde alléén maar een titel in te toetsen en daar stroomden al tranen, en kwamen verhalen. En ik erbij, om een tegenover als een spiegel te zijn. Teveel en te persoonlijk om op te noemen. Maar wel een geschenk van leegte die vol raakt, van ruimte scheppen, terwijl ik dacht al veel te vol te zitten. Ik hoef niet zoveel uit te delen. Ontvangen is genoeg. Daarna het drummen, hoe ze solo’s durfde, hoe ritmisch en strak. Ik hoef alléén maar tegengas te geven, zodat zij kan laten zien wie ze is.

20151027_125255

Het eind van de middag, een afscheid met tranen. “Bedankt voor alles de afgelopen maanden”. Maar wat deed ik meer, wat kon ik meer dan jouw verhaal horen? En dan tot mijn eigen verwondering merken hoe jouw twijfels en dromen zich via mijn handen in de piano verklankten. Hoe mijn vingers de toetsen beroerden en jou momenten rust gaven. En misschien zelfs het vertrouwen om op weg te gaan. Omdat ik naast je wilde zitten toen je naar de horizon staarde. Dat er een weg is waar het eerst donker en onbegaanbaar leek. Ik heb het je niet verteld. Je hebt niet zoveel met theorieën en overtuigende volwassenen. Ik heb durven zwijgen. Het ga je goed. En dankjewel. Eén liedje nog. Omdat ik het vorige week hoorde van weer een ander die me iets moois toevertrouwde. “Waar ik loop is van nu af aan een weg”:

Een Zware Jongen?

20151022_094712

Het zenuwcentrum van de hele onderneming bevindt zich op mijn oude zolderkamertje aan de Oosterweg. Behalve de oude grijze telefoon staan mij nog meer, grotendeels onbegrijpelijk piepende en suizende apparaten ter beschikking. Uit muren en plafond komen rode, blauwe en zwarte buizen en snoeren. Allemaal om me in verbinding te houden met J. en M. die zich inmiddels bij de Rabobank aan de Dorpsstraat bevinden. Op een flikkerend, sneeuwend schermpje zie ik hoe J. zich bij de glazen voordeur geposteerd heeft om de wacht te houden, terwijl M. zich aan de zijkant van het gebouw aan een touwconstructie met haken naar beneden laat zakken. Uit zijn rugzak steekt een snijbrander met gasfles.

Af en toe werp ik een korte blik naar buiten. Over de autowrakken van de sloperij zie ik door de populieren heen de provinciale weg. Het is er stil en grijs. Geen auto te bekennen, geen geluid dringt van buiten naar binnen. Zelfs niet het gegons van vliegtuigen, terwijl er normaal elke minuut wel een Boeing of Airbus vanaf Schiphol overvliegt. Ook op het beeldscherm waarop ik de Dorpsstraat in de gaten houd, is geen mens, geen beweging te zien. Het is alsof ik zwartwitfoto’s bekijk van een verdwenen dorp. Alsof iedereen is vertrokken, en wij drieeën de enige overgeblevenen zijn. Is er een ramp gebeurd? Is iedereen dood of gevlucht? Zoals in “Weerwater” van Renate Dorrestein, waarin de hele wereld is vergaan, behalve Almere. Is hetzelfde aan de hand met Leimuiden? Er gaat een rilling over mijn rug. Achter me duw ik de deur naar de overloop open. Ook daar lijkt alle leven verdwenen. Alsof ik een lege koelkast opendoe. Gauw dicht!

Een pieptoon dringt tot mij door. Uit een zwart kastje op mijn bureau klinkt vervolgens een krakerig stemgeluid. Het is M. die meldt dat hij erin is geslaagd de eerste twee deuren open te krijgen. Nu verwacht hij van mij een instructie. Als complicatie blijkt de elektriciteit in de kelder van de bank niet te werken. De mijnwerkerslamp geeft echter voldoende licht om in het ingewikkelde gangenstelsel de weg te vinden. Ik navigeer M. met behulp van de plattegrond die ik voor me heb liggen door de onderaardse wirwar naar de juiste kluisdeur. Ik zie hoe hij de de gasfles opendraait en de brander ontsteekt. Een felle gloed ontneemt mij het zicht op de kluis, maar als het licht enkele ogenblikken later zwakker wordt, staat de deur open en stapt M. naar binnen.

J. houdt intussen nog steeds de wacht. Ze heeft haar handen in de zakken van haar blauwe winterjas gestoken en haar capuchon opgezet. Het is blijkbaar buiten ook koud. Een flauw zonnetje beschijnt vanachter de dorpskerktoren het tafereel. Hier klopt iets niet. Met een schok realiseer ik me dat de zon blijkbaar vanuit het noorden schijnt! Is dat het? Is de aarde gekanteld? Is daarom alles in de war?

Weer de pieptoon. “Ik heb het geld!” zegt M. Dat het zo gemakkelijk zou gaan! Angstaanjagend. Twee miljoen euro. Op het schermpje zie ik hoe hij gasfles en brander in de sloot dumpt, waarna hij met een uitpuilende rugzak aan het touw omhoog klautert. Hij steekt de weg over, terwijl J. zich bij hem voegt. Ook M. zet zijn kraag op, en samen lopen ze ogenschijnlijk rustig in de richting van de auto, die ze bij het oude postkantoor aan de Drechtlaan hebben geparkeerd. Zie ik daar aan de zuidgevel van de bank een camera? Zou onze actie opgenomen zijn? Of heeft niemand ons opgemerkt? Is er iemand die de twee miljoen euro zal missen? Is er nog ergens een plek waar we het uit kunnen geven? Een zwaar gevoel van teleurstelling maakt zich van me meester.

Op het moment dat J. en M. met de rugzak in de grijze auto stappen, is het alsof alles ineens op kleur springt. Ik hoor verkeer voorbijrazen, bladeren ruisen in de wind. Een pieptoon, harder nu, naast mijn oor. De auto wordt blauw, het geboomte herfstig geel, er lijkt beweging achter de ramen van het postkantoor. Nu moet ik mijn ogen wel openen. De klok naast mijn bed wijst zeven uur aan. In de kamer naast de onze hoor ik mijn zoontje murmelen. Een nieuwe dag, oktober 2015. Leeuwarden. De zware jongen ontmaskerd.

20151022_93340

Ik hou van dromen. Ik hou van de onvoorspelbare perspectieven die ze me geven, de inkijkjes in mijn belevingswereld van toen, van nu. Dromen zetten me aan het denken. Maar deze was wel erg onwerkelijk en onheilspellend. Is het het boek van Renate Dorrestein dat ik laatst in één adem heb uitgelezen? Of komt het door mijn schrijfactiviteit van de laatste weken. Natuurlijk, het verhaal speelt zich af in het Leimuiden van dertig jaar geleden, toen dit gebouw als Rabobank in bedrijf was. Maar het kamertje aan de Oosterweg bevindt zich in een verder leeg huis. Mijn ouders zijn er al weg; ik ben er geen kind meer. Bovendien spelen mijn vrouw en één van mijn beste vrienden de hoofdrollen. Hen kende ik als kind nog niet. En ik zelf, wie ben ik? Een zware jongen blijkbaar, het brein achter criminele activiteiten. Is dit mijn schaduwkant?

Wat heeft het voor zin een bank te beroven als de wereld vergaan lijkt te zijn? Is dat de boodschap? Of gaat het erover dat ik onbewust anderen voor mijn karretje span, om duistere doelen na te streven? Wat betekent het dat alles zich in zwart-wit afspeelt, totdat de auto wordt gestart? Wat betekent het dat de zon vanaf de verkeerde kant schijnt? Ben ik afscheid aan het nemen van mijn jeugd? Of juist het tegenovergestelde? En hoe komt het dat ik haast teleurgesteld ben als we niet worden ontmaskerd? Gaat het over ambivalentie? Over licht en donker? De laatste tijd verdiep ik me nogal eens in het brave jochie dat ik was, herkenbaar in de brave man die ik ook tegenwoordig uithang. Leeft er ergens, diep in mij, in een vervreemdende werkelijkheid, een zware jongen? Wie zal het zeggen?

Als je je geroepen voelt mijn droom uit te leggen, ga gerust je gang! Ter inspiratie kan ik je er nog een soundtrack bij leveren. Want niemand anders weet de sfeer van mijn droom zo te verklanken als William Basinski. Ik raad je aan jezelf er iets alcoholisch bij in te schenken.

Opa’s Pet

opa tekening 3

Als ik het enthousiasme zie waarmee Vera tekent (en in navolging van grote zus, vraagt ook Jonathan regelmatig om papier en kleurtjes) en als ik de resultaten van haar inspanningen bewonder, steken de herinneringen aan mijn eigen beeldende werk maar schril af. Mijn vader en moeder dachten de eerste jaren dat ik wel kleurenblind moest wezen. En als ik kijk naar de illustraties die ik tekende voor de projecten (bijvoorbeeld over ridders en kastelen) die we op de lagere school maakten, constateer ik vooral slordigheid en haast. Ik heb in mijn mand met herinneringen nog een klein stapeltje tekeningen en andere creatieve dingetjes bewaard, maar die zijn de moeite van het bekijken nauwelijks waard. Met één uitzondering: dit portretje dat ik van opa De Rijk schetste toen ik een jaar of 12 was.

Wat zal de aanleiding zijn geweest om het te maken? Het was het jaar dat opa en oma naar het bejaardenhuis in Langeraar verhuisden. Opa was niet meer zo gezond. Een paar jaar eerder had hij een beroerte gehad en hij zag en liep steeds slechter. Zelf zou ik dat jaar naar de middelbare school gaan. Een nieuwe fase, waarin ik opa en oma niet meer zo dichtbij zou hebben. Wilde ik hem, door hem te tekenen, bij me houden? Voorkomen dat hij uit mijn leven weg zou glijden? Of is dat te romantisch achteraf geredeneerd? In elk geval kijkt hij me vanaf dit portretje lief, intens en melancholisch aan. Veel sprekender dan de foto waarvan ik hem had nagetekend.

opa en oma 2

Het zegt ook wel iets dat ik oma niet heb getekend. Oma was lief. Als ze met de bejaarden van Leimuiden een bootreisje hadden gemaakt, nam ze voor mij de minipakjes honing en pindakaas mee, die van de broodmaaltijd waren overgebleven. En ze leerde mij op een druilerige woensdagmiddag dammen. Maar over de grotere vragen van het leven hoefde je het met haar niet te hebben. Daar had ik opa voor. Hij legde me uit hoe het met de wind en de seizoenen zat. Vertelde me over de oorlog en over politiek. Met hem luisterde ik naar de cassettebandjes van de blindenbibliotheek waarop de oudejaarsconferences van Wim Kan klonken. Zijn innemende lach en de twinkelende ogen achter de indrukwekkende bril verrieden een genuanceerde en relativerende kijk op wereld, kerk en geschiedenis.

En dat alles terwijl hij in armoede en zonder veel opleiding was opgegroeid, en hij vanaf zijn twaalfde zwaar lichamelijk werk had gedaan als seizoensarbeider. Aardappels poten, bieten dunnen, aren rapen en “stekelen pikken” bij de boeren. Riet snijden bij Poelgeest in het rietland. Om een gezin met negen kinderen te onderhouden. Elke avond na het eten naar de schuur om schoenen te verzolen, zagen te slijpen, en timmerwerk te verrichten. En in de late avond lezen, schrijven, tekenen, zich een mening vormen. Om later voorzitter van de plaatselijke afdeling van de vakbond te worden, en regisseur van de toneelvereniging. Een man die voor de vuist weg toespraken kon houden en moppen kon tappen. Een hartstochtelijke verteller, met wie je een levendige en felle discussie kon hebben. Wijs, eigenwijs, zelfverzekerd en koppig. En breedsprakig was hij bij dit alles ook. Een gedeelde eigenschap die ik zelf daarom met trotse herinnering draag.

Die stoere, sterke, wijze man werd oud en vertrok naar het bejaardenhuis. Hij had het er zwaar mee, maar wist dat het niet anders kon. De ochtend van het vertrek gooide hij symbolisch zijn pet in de hoek van de kamer. Vanaf dat moment zou hij buitenshuis een hoed dragen. Teken van eerbiedwaardige ouderdom. Maar tevens een afscheid van zijn werkzame leven. Van het huis dat hij nagenoeg eigenhandig had opgebouwd, het uitzicht op polder en rietland. Afscheid van het dorp waar hij iemand was. Om langzaam in de mist te gaan verdwijnen.

20150902_195837

Mijn moeder heeft het symbolische van dit moment gezien en de pet voor de voddenzak weten te behoeden. Ik heb hem jaren op mijn kamer gehad. En nu bewaar ik hem in mijn herinneringenmand. Als puber heb ik hem wel eens opgezet, waar ik uiteraard vreemd om werd aangekeken. En hoewel nu dergelijke petten weer in de mode zijn, past hij bij mij niet meer op het hoofd. Opa had blijkbaar maar een klein koppie. Of hij is door de was gekrompen. Of ik heb er teveel haar voor. Ik bewaar hem daarom voor Jonathan en Vera. Als die een jaar of twaalf zijn, zal ik ze vertellen over mijn opa. Over zijn verhalen, zijn moppen, mijn tekening en deze pet.