Maandelijks archief: september 2015

En Alle Kaarsjes Branden

St. Jan de Doper Interieur 2

Een collega overweegt haar zoontje op een katholieke school te doen. “Maar” zegt ze: “daar doen ze iets van een eerste heilige nog wat; kun jij me daar iets meer over vertellen?” Ik sla voor de gelegenheid een heleboel jaren van gemengde gevoelens omtrent geloof en kerk over en ga terug naar mijn vroegste jeugd.

Achterop de fiets met mijn moeder naar de doordeweekse stille ochtendmis. De geur van het gewreven hout en de kaarsen. Het kleurenspel van zonlicht door glas-in-lood. Glashelder voor mijn geest. Een vanzelfsprekende veilige haven, een tweede thuis. Bij binnenkomst mijn rechterhand in het wijwaterbakje en een kruisje slaan. Knielen, want daarginds, voorin de kerk is het tabernakel waar het Heilig Brood wordt bewaard. Hier woont God, want de godslamp brandt. Natuurlijk ben je stil, en wat je noodzakelijk te zeggen hebt, vertel je fluisterend. We gaan zitten op onze vaste plek, links in de kerk, de vierde bank van voren. Enkele oudere dames prevelen geknield hun gebeden. “Zij praten met God”, fluistert mijn moeder. En ik wacht geduldig tot de gong klinkt.

Dan begint het. De zachte stem van pastoor Harding, de door de gemeente gemurmelde gebeden. Verhalen waar ik niet veel van kan volgen. Wel de naam Jezus die herhaaldelijk opklinkt. Na verloop van tijd houdt de pastoor het brood omhoog: “Dit is mijn Lichaam” En de kelk “Dit is het Bloed”. Er klinkt een hemels belletje. Het “Onze Vader” kan ik trots met mijn heldere kinderstemmetje meebidden. Dan gaan de grote mensen naar voren. Ik zie mijn moeder voortschuifelen in de stoet. Ze gaat “ter communie” en ik wacht geduldig tot ze terug is.

altijddurende bijstand

Langs mij heen gaan de andere mensen met al hun unieke kleuren en geuren. Met mijn ogen dicht herken ik de man met de baard en de lange zwarte jas die zo bijzonder ruikt. Pas veel later zal ik leren ik dat hij altijd knoflook eet. Maar daar is mamma weer. Ook zij gaat op haar knieën en praat met God. Na de zegen gaan we nog een kaarsje opsteken bij het schilderij van Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand. We bidden dat andere vertrouwde gebed, “Wees Gegroet Maria”. Daarna naar het kerkhof waar mijn moeder de plantjes bij haar moeder en broers Gerard en Cockie water geeft. In een halfuurtje is het gedaan. Op de fiets naar opa en oma. Daar is koffie en een glaasje melk voor mij, met een molenspeculaasje. Nog een paar jaar wachten en dan mag ik er echt bij horen.

20150112_185617

Het is zondag 17 mei 1981. Ik ben acht jaar en ik doe mijn Eerste Heilige Communie. Tussen mijn vader en moeder mag ik naar voren komen. Ik heb mijn mooie bruine ribfluwelen pakje aan, dat we enkele weken eerder in Leiden hebben gekocht. Ik heb zelfs een strikje om. Nog nooit heb ik me zo netjes gevoeld. Ik kijk de pastoor aan, die mij liefdevol de hostie uitreikt. “Lichaam van Christus”. En ik zeg “Amen”, zoals ik het geleerd heb. Onze Lieve Heer blijft aan mijn verhemelte plakken en smaakt heel anders dan de geglazuurde koekjes waarmee we in de klas hebben geoefend. Maar erg is dat niet, want het is feest, en Jezus wil in mijn hart wonen. We zingen “Als je naar voren gaat en alle kaarsjes branden, dan heb je brood en wijn en bloemen in je handen. Dan is het feest, dan ben je blij, dan vliegen alle vogels vrij”. Ik mag trots op een houten instrumentje spelen, terwijl het kinderkoor zingt.

20150928_185607

De mensen in de kerk applaudisseren voor ons. En daarna gaan we naar huis. Een huis vol visite wacht. Iedereen is er. Opa en oma natuurlijk. Ooms en tantes, neefjes en nichtjes, tante Jeanet en ome Jan uit Amsterdam. Buren, ook de meest “fijne” protestanten. Er is zelfs een verre oom van mijn moeder gekomen, met een ouderwets eerste-communie-serviesje, helemaal in Limburg gekocht. Allemaal voor mij. Om mij te feliciteren, omdat ik er nu bij mag horen. En voor Onze Lieve Heer natuurlijk. Mijn oom heeft gezorgd voor een heus koffiezetapparaat, want voor zoveel mensen opgieten, is zelfs voor mijn moeder teveel van het goede. Er is taart, en bij de eerste borrel wordt er op mij geklonken. Het zal de rest van de dag een feest zijn, zoals ik er nog zoveel mag meemaken in het huisje aan de Oosterweg.

20150928_203056

Ook dán al, vijfendertig jaar geleden, zal het voor veel van mijn klasgenootjes zo’n beetje de eerste en laatste keer zijn dat ze de kerk van binnen zien. Voor mij is het anders. Ik zal elke week blijven komen, bij de zaterdagavondmis. Ook ik mag nu, tussen de grote mensen naar voren lopen. Naar de communiebank, waarachter zoveel grote kaarsen branden. En ook ik ga op mijn knieën na de communie. Waar ik dan precies aan denk of voor bid, is niet meer na te vertellen. Soms heb ik het druk om met mijn tong de hostie van mijn verhemelte los te wurmen, maar meestal voel ik vooral vanbinnen, ter hoogte van mijn middenrif, een warme plek. Mijn ogen dicht en genieten van de muziek. Het orgel, of het jongerenkoor. Achter mijn gesloten ogen schijnt de zachte gloed van kaarslicht. Het mooiste is het als het al donker is als we de kerk verlaten. Dromerig naar huis, waar ik óók nog een uurtje mag opblijven, vanaf die tijd zelfs met een kopje koffie met veel melk, en een stukje appeltaart van Beuk.

St. Jan de Doper kerstnacht

Gedragen Door Muziek

Muzieksymp - low res-7

“Take my words that I might teach you
Take my arms that I might reach you!”

Nadat we “The Sound Of Silence” hadden gezongen, wist ik ineens dat ik het hierover moest hebben, op dit symposium. Over deze zinnen. Aan het begin van onze workshop over afasietherapie SMTA. En dan niet alleen omdat het daarbij specifiek gaat over het helpen van mensen die letterlijk door een herseninfarct de grip op hun spraakvermogen zijn kwijtgeraakt. Ik voelde: het gaat híerover in therapeut zijn. Om mensen te helpen genezen, te helpen bevrijden uit de dodelijke stilte van onmacht en onbegrip, hebben ze meer dan woorden nodig. Een arm om hen heen. En natuurlijk muziek, een lied. Dat de woorden niet langer slechts als druppels hun weerkaatsing vinden in de put van stilte, wanhoop en eenzaamheid. Er gebeurde iets met ons toen wij, mijn muziektherapiecollega’s en ik dit zongen. Het was iets in de ogen van onze luisteraars. Of misschien vooral iets in mijn eigen hart.

In een van de andere workshops die ik op deze avond mocht geven, heb ik Brené Brown weer eens geciteerd. Dat het er in therapie om gaat om vanuit empathie te werken in plaats van sympathie. Als iemand in de put zit, heeft hij het niet nodig dat erboven aan de rand van die put staat te roepen “Deze kant moet je op!” Maar je moet afdalen in die put. Naast hem gaan zitten, een arm om hem heen slaan. Erbij blijven, in dat donkerste duister.

Misschien kon ik het zo intens beleven door wat ik een paar weken geleden meemaakte. Of eigenlijk zit ik er nog middenin. Een vrouw die ik, vanuit mijn eigen bedrijf voor muziek en zingeving al jaren begeleid om een aantal heftige verlieservaringen een plaats te geven, verloor twee weken geleden ook nog eens haar man, die voor haar als een anker in de wilde zee van haar leven was. Gelukkig kon ze mijn aanwezigheid al snel na dit verlies weer toelaten. Iets wat ik als een kostbaar geschenk kan ervaren. En ik kán dit áán omdat ik de afgelopen tijd heb geleerd dat ik niet naar oplossingen hoef te zoeken. Al zou ik het willen, ik kán gewoon geen richting wijzen aan iemand die zo geconfronteerd wordt met stuurloosheid na zo’n overweldigende gebeurtenis. Ik kan er wél bíj blijven. Met open handen. Luisteren naar haar zoekende woorden, haar stilte, haar lied. En hooguit zachtjes meeneuriën.

Muzieksymp - low res-8

Soms regent het in je leven harder dan jouw grond aankan,
zoals we ook zongen. Hier te horen in de aarzelende oefensessie tijdens de voorbereiding van het symposium. Wat heerlijk dat er een lied is, dat anderen voor je zingen als je het even niet meer aankunt. De troost van de muziek, zodat het gaat stromen. De tranen, maar ook de energie, de levenskracht van het onverwachte. Ik mocht vertellen over de man die plotseling niet meer kon lopen, en die kracht putte uit “Laat Me” van Ramses Shaffy. En die er een eigen tekst op schreef: “Laat me, laat me mijn eigen gang weer gaan. Laat me, laat me, maar laat me alsjeblieft weer staan!” En die na aan het einde van zijn revalidatie op eigen benen het pand kon verlaten en daarbij dit lied voor ons zong.

Er gebeurde nog veel meer deze avond. Teveel om op te noemen. Samen met onze collega’s, een arts, een logopedist, een ergotherapeut en een muziekdocent, mochten we het illustreren. Met het publiek ook. De kracht van de muziek die daar begint waar woorden tekort schieten. We mochten vertellen en ervaren hoe samen muziekmaken ruimte schept. Hoe bevrijdend het is om je perfectionisme los te durven laten. Te ontdekken en te verklanken wat er “nog wel” en “toch weer” mogelijk is.

En voor mij persoonlijk was de grootste ontdekking dat het zo kostbaar is om dit sámen te beleven. Zelden heb ik eerder zo intens ervaren als in de afgelopen spannende weken van voorbereiding, hoe goed het is om sámen op te trekken. Ik heb mijn directe collega’s zoveel beter leren kennen door het symposium samen te doen. Samen de liedjes te kiezen en te zingen waar ons hart van open gaat. De humor en de kwetsbaarheid. Hun prachtige stemmen die me aanraakten. De gedeelde klank, hoe we elkaar droegen en optilden. Elkaar in onze kracht zetten. En dat het dan gaat kloppen. Het groeiende vertrouwen dat we onze toehoorders zouden meenemen in ons enthousiasme. En hoe dat dan op de avond zelf ook gebeurde.

En, hoe ons vak ook op andere plaatsen onder druk lijkt te staan, onder dwang van de verzakelijking in zorg en samenleving, ik heb me hier enorm bevestigd gevoeld. Omdat we zoveel ruimte en steun kregen om dit symposium te organiseren. En door de reacties van het publiek. De tranen, de lach en de verwondering. De overgave aan het grote geheim dat muziek heet.

Muzieksymp - low res-5

(Foto’s Winout Blaauw)

De Schrik Van September

beukennootjes

Als jochie genoot ik al van de nazomer. De langzame overgang van zomer naar herfst, terwijl het licht veranderde, de geuren intenser werden. ’s Avonds vroeger donker, en de klok een uur achteruit. Bovendien was oma op 16 september jarig; dus redenen genoeg om met warmte aan deze maand terug te denken.

Toch heeft september ook voor altijd een angstige bijklank behouden. Als ik namelijk op weg naar school de eerste beukennootjes ontwaarde, kon het wel eens zo zijn dat híj er stond. Op de hoek van de Acacialaan en de Kastanjelaan ging ik zover mogelijk aan de rechterkant van de straat lopen en als ik dan het wit al door de struiken heen kon ontwaren, woelde zich vanuit mijn maag een brok ondraaglijke angst een weg naar boven. Ik kokhalsde, kreeg een droge keel en mijn hart bonkte in mijn borstkas. Want hij stond er, op het plein tussen school en kleuterschool: de bus van de schooltandarts.

schooltandarts

In de jaren tachtig ging maar een klein deel van de kinderen voor een gebitscontrole naar een gewone tandarts. Alle ziekenfondskinderen, de catagorie waar ook ik toe behoorde, werden twee keer per jaar op alfabetische volgorde naar de slachtbank geleid. Ik was, mijn achternaam beginnend met K, doorgaans in de ochtend van de tweede dag aan de beurt. Altijd na hetzelfde meisje, op basis van datzelfde alfabet. Of het kwam doordat het bij haar thuis (ik ben wel eens op haar verjaardag geweest) letterlijk een zoete inval was, of dat aanleg of slecht poetsen er aan ten grondslag lagen, in ieder geval zat zij altijd veel langer in die stoel dan gemiddeld.

En ik (uit de klas geroepen door het kind dat voor haar aan de beurt was) zat een schier eindeloze tijd in het wachtkamertje, slechts door een slap dun spaanplaten wandje gescheiden van de “behandelkamer”. Eerst hoorde ik het afkeurende gemompel van de tandarts, vervolgens het geluid van de boor én het angstige gekerm van mijn klasgenote. Dat ik daarna, terwijl zij met een van pijn vertrokken gezicht de bus verliet, met knikkende knieën op de stoel plaatsnam en dat er dan nooit iets aan de hand was (ik had pas rond mijn zestiende een eerste gaatje) hielp mij niet om er de volgende keer laconieker tegenaan te kijken.

20150220_193107

Waar ik het precies op kan terugvoeren dat ik een redelijk goed gebit heb, weet ik niet. Ik heb normaal gepoetst, als kind mijn kleine witte fluortabletjes geslikt, en ik kreeg niet buitensporig veel snoeperij. Het is vooral de erfelijke factor die ik niet goed kan beoordelen. Want mijn ouders komen allebei uit een gezin waar slechts één tandenborstel aanwezig was en waar men tandpasta maar dure ijdele troep vond. Ze hebben dan ook allebei als vroege twintigers hun tanden laten trekken en een kunstgebit gekregen. Niet eens omdat hun gebit zo slecht was, maar het gold in die tijd, in de arbeidersklasse waar ze uit kwamen, als een goede investering. Gewoon later nooit meer kosten als je in één keer alles eruit laat rukken. “Dat moet van moe”, zei mijn moeder tegen de tandarts. “Wat heb jij een onverstandige moeder!” zei de tandarts, maar er was geen ontkomen aan.

Het moet een ontluisterende ervaring zijn geweest. Als jonge meid eerst drie maanden met een tandeloze mond rondlopen (want het duurde even voor het gebit geplaatst kon worden) en vervolgens met een stel confectietanden- en kiezen door het leven. Bij mijn vader kreeg de tandarts de hoektanden niet los. Daar werd dan in het kunstgebit maar een gaatje voor uitgespaard. Nog niet eens zo lang geleden hebben deze hoektanden pas de geest gegeven. Wat als de andere tanden en kiezen ook hadden mogen blijven zitten?

In het dorp kon je aan iemands gebit zien uit welke klasse hij of zij kwam. Eigen tanden zijn volgens mij daarom voor sommige hoogbejaarden nog steeds een statussymbool. Al hangt het zwikkie van bruggen, goud, amalgaam en kronen aan elkaar en heeft tandartsbezoek meer weg van archeologie en monumentenzorg, toch, als de tandarts uiterst voorzichtig implantaten of een gebitsprothese ter sprake brengt, zal het antwoord steevast zijn “Nee hoor, geen denken aan!”.

kunstgebit

Rose & Rouge (4): Baat Bij Muziek

IMG-20150907-WA0000

Afgelopen zaterdag. Zo ziet het er blijkbaar uit als je vergeet dat er camera’s op je zijn gericht en als je aan het genieten bent van muziek maken. Ik geloof dat ik ook nog kan zien bij welk lied het was: Het Kleine Café Aan De Haven. Onvoorstelbaar. Zo’n uitgemolken moppie toch nog met zoveel overgave zingen en spelen. Alsof het nieuw was. Want we geloofden erin, het piepkleine podium werd zo’n klein café, een plek om te blijven als buiten de donkere wolken samenpakken. Het was de uitsmijter van ons uurtje optreden. Mijn vriendinnen van Rose & Rouge en ik, op het Cultureel Festival in Baarn.

Inmiddels zingen ze alweer een paar jaar onder leiding van een ander. En wat was dat slikken voor me, de eerste tijd. Dat Paul nu met hen zou beleven wat ik beleefd had. Zulke kostbare optredens, repetities, lachen en tranen. Ik voelde me een jaloerse ex. Maar nu weet ik dat het anders is. Dat oude liefde niet roest. Dat het een kwestie is van even oppoetsen en ze glimt weer, tegen de verdrukking in.

Voor even weer mijn oude plek ingenomen. En dit keer niet alleen met een accordeon, maar zelfs met een piano erbij, waardoor ik echt in mijn element kwam. Lieve mensen om mij heen, een sfeer van verbinding, en dan lukt het ineens. Liedjes krijgen een nieuwe kleur, een extra laag. Er gebeurt iets met de harmonie, de dynamiek en de klankkleur. En het verrast me. Ik stuur het niet bewust aan; ik word erin meegevoerd. Ik geloof ook steeds meer dat dit het is waardoor een optreden, een lezing, een kerkdienst, een therapie of een workshop de moeite waard maakt: dat je als “uitvoerende” gelooft in wat je brengt, dat je je ermee verbindt. Niet de perfectie of de prestatie, maar de verbinding met het materiaal, met elkaar, met je hart en daardoor ook met het publiek. Interactief. Dat je elkaar meeneemt in één dynamisch geheel.

IMG-20150907-WA0001

Ik werd er kort na het optreden ook op een andere manier weer in meegenomen. Dit keer op mijn werk. Samen met mijn directe collega’s ben ik een symposium aan het voorbereiden over muziektherapie in de revalidatie. Best spannend, want hoe vertel je nu aan een breed publiek (tot onze verrassing is er overweldigende belangstelling) in korte tijd iets over de kern van ons vak? Toen schoot ons een patiënt in herinnering. Een oudere man die door een ernstige aandoening ineens niet meer kon lopen. In onze sessies liet ik hem “Laat Me” van Ramses Shaffy horen, in de mij zo dierbare versie van Wende Snijders. En toen zijn ontslagdatum naderde, schreef hij er, terwijl ik toekeek, zijn eigen tekst op. Over zijn strijd om weer te leren staan en lopen. Om zijn plek in het leven weer in te nemen.

Bij zijn afscheid, toen hij op eigen benen het pand kon verlaten, zong hij dankbaar zijn lied voor de therapeuten. Met tranen en een breekbare stem: “Laat me, laat me, laat me mijn eigen gang maar gaan. Laat me, laat me, maar laat me alsjeblieft weer staan!” Daar ga ik het bij het symposium over hebben. Over hoe dat prachtige proces ons overkwam. Omdat het me raakt kan ik er over delen. Uitdelen van de rijkdom die me ten deel viel. Ik hoefde er niet hard voor te werken, geen protocollen en doorwrochte doelen te formuleren. Open staan en naast hem staan, dat was alles.

En een andere ervaring: samen met mijn collega’s een lied voorbereiden. Op basis van een nummer van Daniel Lohues. “Baat bij muziek”. Met simpele woorden en een hartstochtelijke melodie. Met ons drieën zingen en spelen. Als vanzelfsprekend meerstemmig en energiek. Geen idee hoe het op de avond zelf uit gaat pakken, maar toen we het oefenden sprong er een vonk over. Hoe samen musiceren je kan dragen! Daarom nu, speciaal voor Rose & Rouge, alvast de tip: doe iets met dit nummer. De uitdaging voor de nieuwe dirigent er een mooie meerstemmige versie van te maken. En dat we het dan bij onze volgende ontmoeting samen kunnen zingen. Want we hebben allemaal baat bij muziek.

De Vlier En De Kurkentrekker

20150902_081608

De vlierbessen rijpen. Nog een paar weken wachten tot ze dieprood zijn, bijna zwart. Dan zullen we oogsten. Riet heeft alle attributen die voor het magische ritueel nodig zijn al klaar staan. De glazen potten met de gewichten. De weegschaal, de suiker. Alleen de magiër zelf ontbreekt. We zullen het zonder hem moeten doen, want pastoor Thomas is de vorige herfst gestorven. In een loeiende storm hebben ze zijn graf gedolven. Het grote priestergraf opgemetseld. Tot diep in de nacht doorgewerkt om hem de Uitvaart te kunnen geven die hem toekwam. Ik was misdienaar. Met gregoriaans en veel wierook. Het einde van een tijdperk.

20140929_204352

Dat haar grote vriend dood kon gaan. De man die haar gemaakt had. Die haar Maria Paloma noemde. Die geprobeerd had haar Frans te leren en Esperanto. Die met haar de meest exotische gerechten had gemaakt. Die haar de wereld had leren kennen. Die met en door haar het grootse pastorale leven had kunnen leven. Zoveel mensen getroost en met woord en vooral veel daad bijgestaan, tot op het laatst. Zij, oudste dochter van het grote tuindersgezin. Tot haar veertigste anoniem vooral een leven van opoffering geleid. Voor haar ouders gezorgd, de zieken in de buurt. Tot hij haar ontdekte en ze zoveel meer dan zijn huishoudster werd. Hij had haar een naam gegeven, een nieuwe identiteit.

20140922_204750

Nu is zij vier seizoenen alleen. En ik mag haar bijstaan in deze heilige dagen. Door de bessen te transformeren in wijn, die we later zullen bottelen. En dan de eerste fles ontkurken, het alcoholpercentage meten. Het zal de vijftien procent aantikken. We drinken op zijn nagedachtenis. Op wat hij voor haar en voor mij heeft betekend. En we wachten op voorjaar. Als de nieuwe vlierbloesem weer voor limonade en andere wijn zal zorgen. Het is rouw-arbeid. Werken aan verwerken.

Vijfentwintig jaar later heeft de kurkentrekker die mij aan deze zaterdagen herinnert een prominente plek in onze bestekla. Roestig en stroef helpt hij mij zo nu en dan een fles te openen om op haar te drinken. Op mijn oude vriendin Riet. Als ik zoals nu langs een vlierstruik ben gelopen en ik me die dagen in herinnering roep.

20150904_231421