Maandelijks archief: augustus 2015

Een Gruwel In Haar Ogen

20150827_091321

“Wat is dát voor een eng ding?” zegt het nieuwe meisje achter de kassa met ogen vol afgrijzen. “Dat is een knolselderij”, doceer ik. En daar moet ik het natuurlijk bij laten. Maar – daar heb je het weer – mijn mond snelt mijn verstand voorbij en ik roep jolig “Ken je dat niet dan? Is lekker hoor!” De afkeer in haar ogen groeit. “Vooral soep van knolselderij is heerlijk!”, doe ik er nog een schepje bovenop. “Soep?” Walging in haar stem; ze hoeft nog net niet over te geven. “Eet je nooit soep dan?” “Nee, bah, soep, en al helemaal niet van zo’n vies ding!”. Ik denk dat ze haar basiscursus caissière (de plechtige naam van de functie doet toch immers wel enige wellevendheid vermoeden) nog niet helemaal heeft afgerond. En ik weet de foute opmerking die op mijn tong klaarligt (“Jullie eten tegenwoordig zeker alleen maar patat en pizza?”) nog net in te slikken.

Dan doet haar ervaren collega van kassa twee (die de vaste klanten al jaren kent, weet welke grap ze tegen wie kan maken, en die altijd de juiste vragen stelt over vakanties of ziekte in de familie) een duit in het zakje: “Beoordeel jij altijd alles en iedereen op het uiterlijk dan?”, zegt ze plagerig tegen haar. En ik, stommeling, ik zeg tegen het inmiddels duidelijk verveelde kind: “Ik hoop dat je niet net zo tegen mij aankijkt als tegen de knolselderij; dat je denkt dat ik van binnen net zo lelijk ben als van buiten”. “Zit je nou naar een compliment te vissen?” vraagt kassa twee. Behendig redt ze mij met een lach uit het vruchteloze gesprek. “Het is nog geen negen uur, veel te vroeg voor dit soort ingewikkelde onderwerpen”, zeg ik, waarop kassa één mij niet begrijpend aankijkt. Ik reken af. “Nee, de bon hoef ik niet hoor!”

Ik gauw met mijn knolselderij naar buiten. Onder mijn hersenpan de verlammende vrees dat ik net zo ben geworden als de andere “mannetjes” die ’s morgens in de supermarkt “grappig” doen tegen de caissières. Al vallen zij nog wel enigszins mee, vergeleken bij de stoet hele en halve alcoholisten die ’s avonds tegen sluitingstijd nog snel even een voorraadje zwerversbier komen inslaan. Hoe dan ook, wie zit er nou te wachten op dit soort geleuter? Wil ik niet veel te graag aardig en grappig worden gevonden? Ik heb eens ergens gelezen dat mannen het in contact met vrouwen niet zo heel belangrijk vinden of hun uiterlijk wordt gewaardeerd. Of hun inkomen of intelligentie. Het belangrijkste voor menig man is dat het meisje om hem lacht. En ik vorm daarop geen uitzondering. Dus is de conclusie snel getrokken: ik voel me blijkbaar afgewezen! Die knol ben ik! Een gruwel in haar ogen.

20150827_085354

Het is druilerig geworden als ik de Albert Heijn uitkom. En als ik de weg over wil steken, moet ik eerst een heleboel fietsers voor laten gaan. En wat voor fietsers! Zoals elk jaar rond deze tijd, trekt er een treurig lint van in witte of rode overalls gehulde eerstejaars studenten door Leeuwarden. Introductiedagen? Ontgroening? Ik zie de vermoeide bleke koppies van de zeventien- en achttienjarigen. Waarschijnlijk al dagen en nachten lang van het ene naar het andere alcoholhoudende evenement gesleept.

Ik word er een beetje verdrietig van. Misschien omdat ik onbewust bang ben voor het moment dat mijn eigen kinderen als ze in een vreemde stad gaan studeren in de handen van die grote boze buitenwereld terechtkomen. Of is het jaloezie met terugwerkende kracht, omdat ik op die leeftijd als introductieprogramma met een stel stoffige medestudenten en stafleden van de priesteropleiding een ritje langs verschillende kerkgebouwen in de omgeving maakte? In ieder geval doet de aanblik van de groep “feuten” me niet echt goed. En dat terwijl ik vanmorgen ook nog ben opgestaan met een verdraaide nek, waardoor ik me als een soort robot voortbeweeg, uit angst voor de pijnscheuten die een onverwachte beweging kan veroorzaken. En van dat starre bewegen krijg ik een starre gramstorige geest.

20150827_091212

Toch gloort er hoop aan de horizon, want als ik thuiskom zal ik de selderijknol van zijn rimpelige schil ontdoen. Ik zal hem aan stukjes snijden en met een wortel, een ui, knoflook, paprika en een stukje courgette in een pan met tomatensap en bouillon op een zacht vuurtje plaatsen. Rozemarijn, salie en peper erbij. Roeren, en afwachten maar, terwijl de keuken zich vult met de heerlijke geur van dit troostrijke gerecht.

Als de soep klaar is, zal ik er als lunch alvast een bordje van eten. Maar de hoofdmoot is voor het diner. Judith, van nature absoluut geen soepliefhebber, is er niet vanavond en dat biedt mij de kans me uit te leven. Als ik de kinderen uit crèche en school heb gehaald, zullen ze het resultaat van mijn inspanningen voorgeschoteld krijgen. Jonathan, die wat dat betreft duidelijk mijn genen heeft, eet werkelijk alles. En Vera, die juist over veel van het haar aangeboden voedsel nogal kritisch is, is bijzonder dol op soep. En zeker deze. Al is het alleen al om de naam: “O lekker, pappeflappe: knol-schilderij-soep!”.

20150827_105454

Toen Ik Nog Nep Was

20150822_121615

“Jong geleerd is oud gedaan”, moet Vera gedacht hebben toen ze aan opa en oma liet zien hoe ze bierflesjes kan openen. Het wordt vast een nieuw onderdeel van het ritueel. Deze keer begon het ermee, dat Vera woensdag oma aan de telefoon had en tegen haar zei “Oma, ik wil zo graag weer eens naar jullie toe!”. We gaan ook wel met ons viertjes, maar voor Vera lijkt het bezoekje samen met mij wel van een bijzonderder betekenis. Het ritje samen met de auto, de muziek die we luisteren. Vera, die bij de brug in Leimuiden mag bellen dat we er over tien minuten aankomen. En opa die dan al beneden staat te wachten en met zijn slechte ogen naar ons speurt.

Vera snelt ons tegenwoordig al vooruit, door de grote schuifdeuren van de hoofdingang, de trap op naar de eerste verdieping van Driehoorne, waar oma dan de deur al voor haar opendoet. Koffie voor ons, appelsap voor Vera. Lekkere koek erbij en dan spelen, wat minder wild met oma dan een jaar of drie geleden, want oma’s drieëntachtig jaren beginnen nu echt te tellen. Maar Vera vermaakt zich. Ze verzint een eigen berenwereld in het kleine gangetje, of speelt in het slaapkamertje dat ze bij opa en oma woont, terwijl ik praat met mijn vader en moeder. Als vanouds, tussen de meubeltjes die ze grotendeels nog uit het huisje aan de Oosterweg hebben meegenomen.

Ze zijn er in geslaagd de woonkamer van mijn jeugd integraal naar de serviceflat te verplaatsen. Inclusief dezelfde gesprekken, de familieverhalen, over de doden en de levenden. Ik realiseer me hoe de vanzelfsprekendheid van deze momenten ineens doorbroken kan en zal worden. En hoe het ritueel dat we vieren altijd in mijn geheugen zal blijven bestaan. En ik verbaas me over de flexibiliteit en liefdevolle aandacht die deze oude mensen kunnen opbrengen voor het springende, experimenterende, uitbundige leven dat Vera heet.

20150822_114947

Als ze een liedje zingt, vindt opa haar muzikaal, en als ze iets vertelt over school is ze volgens oma “goed bij”. De chippies die ze samen met opa mag opdienen vormen het hoogtepunt van het bezoek. En dan is het wel mooi geweest. Een hartelijk afscheid van opa en oma. Steeds meer valt me op dat hoe minder ik de nadruk leg op opgelegde vormen als handen geven en “dankjewel” zeggen, ze uit zichzelf op een authentieke manier contact legt. En hoe minder ik van opa en oma verwacht, hoe meer zij zich vrij voelen om oprecht en echt te zijn zoals ze zijn. De rest van de dag zullen opa en oma napraten en bijkomen van deze dag. En wij zijn toe aan het tweede bedrijf. Want terwijl Vera een paar jaar geleden onmiddellijk na het bezoek in slaap viel, en we nodig naar huis moesten, staat ze nu open voor nieuw avontuur.

Avontuur is niet per sé iets groots. Als er maar iets nieuws in zit. Zo nam ik haar nu mee naar mijn oude woonplaats Amersfoort. De personeelsflat die er nog steeds staat te wachten op de sloop, waar ik Vera mijn voormalige kamertjes aan kon wijzen. Met haar samen lopen waar ik met Judith liep, het eerste jaar dat ik haar kende, nu veertien jaar geleden, toen ik me nog niet kon voorstellen dat deze onverwachte romance uiteindelijk tot nieuw leven zou leiden. De fantasie van Vera kan dit met terugwerkende kracht wel. Want “pappaflappe, ik was er toen ook al hoor. Ik zag jullie wel lopen hoor, en zitten op dit bankje. Ik woonde hier ook, maar ik was toen nog nep. Later ben ik echt geworden”.

20150822_141017

Het bos aan de overkant van de weg kent nog veel van mijn verhalen. Ik weet nog, in de tijd dat er van Judith nog geen sprake was, dat ik daar liep te fantaseren over de toekomst. En dat ik me verheugde op de eerste repetitie met een koor dat ik als dirigent zou leiden. Ik herinner me dat ik me er schaamde over het uitstellen van mijn afstuderen en mijn onvermogen nou eens vaart in mijn scriptie te krijgen. En dat ik er het stuklopen van een relatie doordacht en doordronk. Nu liep ik er met Vera, terwijl zij bramen plukte die ze gaf aan Rosa, haar denkbeeldige vriendinnetje. “Die is nu nog nep, maar later wordt ze echt, als wij allang dood zijn”.

Natuurlijk zijn er patatjes, en wel in de snackbar waar ik vroeger ook kwam. “De Vlasakkers”, vlakbij de spoorwegovergang en de dierentuin. Elke keer als er een trein voorbij kwam, stoof Vera, frietje in de hand, naar de hoek waar ze het beste kon zien of het een dubbeldekker, een intercity of een sprinter betrof. Alsof we thuis aan de Spoorstraat niet de gehele dag treinen voorbij zien stuiven. We hadden het goed. En ook dit is al een beetje een ritueel geworden. Heilig moment tussen vader en dochter. Een dynamisch ritueel, vermoed ik. Onvermijdelijk aan verandering onderhevig. Want de volgende keer zal het weer anders zijn dan nu. En er komt vast een dag dat ze niet meer met me mee wil op avontuur. En hopelijk komt er een dag dat ze mij, haar oude vader, op sleeptouw neemt. “Kijk eens pappeflappe, hier woon ik!” En dat ik dan open zal staan en flexibel zal zijn.

20150822_132215

Dat Is Geen Pianist….Hij Harkt Maar Wat!

20150817_223633

O, o Piet Koek, wat is dat toch, dat je denkt dat je altijd grappig of gevat, origineel, ontroerend of intelligent uit de hoek moet komen? Ik sta op de gang, vanmorgen, de deurklink van de ruimte waar we vergaderden nog in mijn hand. Op de één of andere manier is er een jolige sfeer ontstaan toen één van mijn collega’s bleek het registratienummer van een zojuist opgenomen patiënt nu al uit het hoofd te kennen. En ik kan het weer eens niet, mijn mond houden. Een associatie welt in mij op. Een verhaal over een autistische vrouw waar ik ooit mee heb gewerkt. Ik móet het vertellen, begin aan een omslachtige inleiding. Iets over een doosje lucifers en een muziekinstrument met allemaal balletjes.

Al bij de eerste zinnen zie ik mijn vier toehoorders wegkijken. Een enkeling lijkt nog zijn best te doen de draad van mijn uitdijende verhaal vast te houden, waarschijnlijk uit medelijden, maar ook hij kijkt op zijn horloge. Het loopt allemaal standaard al uit en er moet nog veel meer besproken worden. In een ultieme poging mijn verhaal meer vaart te geven, sla ik een paar stappen over waardoor de clou al helemaal niet meer uit de verf komt. En op het moment waarop bij dit verhaal in de kroeg meestal een schaterlach volgt, valt nu een angstaanjagende stilte. “Nou, werk ze verder”, weet ik nog uit te brengen, voordat ik met een rood hoofd de ruimte verlaat. Lekker begin van de nieuwe werkweek. Ik heb mezelf weer aardig belachelijk gemaakt. Ik schaam me kapot. Een aantal seconden sta ik stil op de gang. Ik weet mezelf ervan te overtuigen dat het met de ernst van het voorval wel meevalt. En ik stel mezelf gerust met de wetenschap dat er gelukkig maar weinigen getuige zijn geweest van mijn flater. Maar een flater is het.

timthumb

Ik bevind me opeens weer in de kerk van Leimuiden. Ik ben een jaar of zestien en ik zit achter het orgel. Het is de Mis van zaterdagavond en we hebben een feestje gehad. De hele dag weggeweest met de jeugd van de kerk. Ook de twee dertienjarige meiden die vanavond als misdienaar in functie zijn, waren erbij. Wat hebben we gelachen in Duinrell. De hobbelende attracties maar vooral de plaagstootjes tussendoor, het stoeien, onschuldige puberlol. Maar voor mij natuurlijk wel beladen lol. Ik zal toch immers priester worden. Geen meisjes toch voor mij?

Er is, ook nu tijdens de mis, nog iets te voelen van de spanning van overdag. Tussen mij, achter het orgel, en de meiden naast het altaar flitsen blikken heen en weer. Zij krijgen de slappe lach. Ik word afgeleid en ik vergeet op het meest cruciale moment in te zetten. Ik die altijd feilloos weet welke toon ik moet aangeven, ga totaal de mist in. En nog wel op het belangrijkste moment van de Mis, als de pastoor net het brood en de wijn heeft getoond. “Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed”. Het is geen lang aarzelen. Na de aanvankelijk foute toon heb ik alsnog snel de goede gevonden. Maar ik zal tot op de dag van vandaag de blikken van mijn ouders voelen, van anderen in de kerk. Van de vele mensen die mij straks priester willen zien worden. “Je sloeg een lekkere flater!”.

Het is een paar jaar later. Mij wordt gevraagd muziek te maken tijdens het kerstdiner in een verpleeghuis te Voorburg. Een oud-medestudent heeft me aan dat klusje geholpen, zodat ik een grijpstuiver kan bijverdienen. Als ik word aangekondigd als “de pianist” voel ik eigenlijk al dat het niet goed gaat komen. Ik heb er tot dan toe nauwelijks ervaring mee. Orgelspelen in de kerk is echt iets anders dan op een piano urenlang het goedbedoelde voor- hoofd- en nagerecht opfleuren. Ik blijk ook verre van achtergrondmuziek; ik ben het entertainment van de avond, de hoofdact. De veelal demente oudjes praten nauwelijks en de organisatrice van het festijn kijkt mij telkens verwachtingsvol aan. Als ik blijkbaar niet leuk genoeg ben, begint ze ineens keihard in de microfoon het liedje van de Fuchsia te zingen, waar ik tot haar zichtbare verbijstering geen fatsoenlijke begeleiding bij kan produceren. Ik hoor een keurig Voorburgs heertje roepen:”Dat is geen pianist….hij harkt maar wat!”

sc2h0236

En dan komt het hoogtepunt van de avond. Mevrouw Ten Bruggencate wordt aangekondigd. “Een begenadigde zangeres, die in haar jeugd in binnen- en buitenland volle zalen trok”. Ik blijk haar begeleider te zijn, gezien het onleesbare stuk complexe bladmuziek dat voor mijn neus wordt geschoven. Nooit pianomuziek van blad gespeeld, en zeker geen Schubert. Ik word warm en koud tegelijk, stort me met de moed der wanhoop op de toetsen, weet meteen dat ik al in de eerste maat zal stranden. Ik dreig het bewustzijn te verliezen als tot me doordringt dat het breekbare kromme dametje dat in haar rolstoel naast me is geplaatst, over het stemgeluid van een opstijgende F16 blijkt te beschikken, en dat ze bovendien te doof is om ook maar iets van mijn begeleiding te horen. Ik glimlach me, hier en daar een min of meer passend akkoordje plaatsend, glorieus door het tenhemelschreiende gekrijs heen, waarna de hele zaal in een oorverdovend applaus losbarst.

Ik ben een ontroerend boek aan het lezen. “De Kracht Van Kwetsbaarheid” van Brené Brown. Daarin vertelt ze hoe we onszelf afremmen en ziek maken door onze kwetsbaarheid niet te laten zien. Als we ons schamen voor wie we zijn, en als we ons uit schaamte terugtrekken, verstikken we onze creativiteit en groei. In ons persoonlijk leven en in ons werk. Haar pleidooi: zie je eigen schaamte onder ogen, durf het te benoemen en erover te praten en bouw er bestendigheid tegen op. Ik hoef niet diep te graven om er voorbeelden van in mijn eigen leven te vinden. Ik schaam me vele malen per dag. Maar daar hoef ik me niet langer voor te schamen…..

14398438937671146824590

Onder Een Groene Toren

Digital StillCamera

Op de ochtend van zijn jaarlijkse snipperdag rook het hele huis naar “fresh-up” aftershave. Mijn vader had zijn “opknap-pak” aan en de doordeweekse bruine Sparta had plaatsgemaakt voor de glimmende groene Gazelle, die stond te blinken naast de regenput. Hij stond op het punt om een “daaggie” naar Hoogmade te gaan, naar zijn tien jaar oudere zuster Nel, die voor hem, jongste van de vijftien, in zijn jeugd als een tweede moeder was geweest.

Hoogmade klonk mij als een machtig ver oord in de oren. We kwamen er nooit, maar als je in Rijnsaterwoude, vlakbij Leimuiden over “De Braassem” tuurde zag je ver over het water de mysterieuze groene kerktoren. Dat mijn vader daar helemaal heen kon fietsen, en dat hij dan ’s avonds ongedeerd terugkwam, beschouwde ik als een groot wonder. Hoogmade. Bijna bij Leiden al. Op de uiterste rand van mijn universum.

Jaren later, als ik op zondagavond op weg naar priesteropleiding Vronesteyn te Voorburg, Hoogmade al fietsend passeerde, voelde het nóg alsof ik mijn vertrouwde universum verliet. Hoogmade, waar men mijn vader kende, maakte plaats voor Leiden, Voorschoten, Leidschendam. Waar niemand mijn naam wist, waar ik niemand kende, waar ik zelfs voor mezelf een vreemde werd.

Vijf dagen later, op weg naar huis, roken bij Hoogmade de boerderijen vertrouwder, zag ik over “De Braassem” in de verte zelfs een glimp van Leimuiden. Was ik mijn wereld weer binnengereden. Bijna thuis.

hoogmade 2

En slechts weinige maar lange jaren later, ik woonde als muziektherapiestudent in Amersfoort, de priesteropleiding ver voorbij, was ik eerst ineens organist in Hoogmade. En niet lang daarna zelfs dirigent. Van het Nederlandstalig Koor. Onder die zelfde groene toren een kerkgemeenschap waar ik met open armen werd ontvangen. Waar ik, zo jong en recalcitrant als ik soms was, weerklank vond voor mijn aarzelend geloof.

Waar we zo dierbaar liturgie vierden, liederen van Oosterhuis en Oomen, bij de hartverwarmende pianobegeleiding van Simon. Waar de priesters Willem en Jan in hun kwetsbaarheid en kracht zo menselijk en inspirerend preekten. In het kleine dorp aan de Does vond ik een thuis voor mijn muzikale en religieuze hart, met een kerk die het open soort katholicisme ademde wat ik nu vaak zo mis. Een tijd en een plaats om heimwee naar te hebben.

Het koor, kleiner nu, bestaat nog. Veertig jaar al, zegt de uitnodiging die deze week op mijn mat viel. De geloofsgemeenschap, zoals op zovele plaatsen, krimpt. In een groter verband opgegaan, meerdere malen gefuseerd. En ik ben verder weg getrokken. Friesland. Andere koren, ander werk, getrouwd, een gezin. Maar in mijn hart nog de echo van datzelfde aarzelend geloof.

20150810_213533

Ik weet nog hoe het rook als ik op zondagmorgen vroeg de kerk binnenkwam. Hoe het zonlicht het bakstenen interieur verwarmde. Hoe Simon leven in de piano blies. Hoe we inzongen en de wereld heilige ruimte werd. Of hoe we, in Woubrugge,het verbonden buurdorp, in het inmiddels gesloten eenvoudige kerkje, onze liederen zongen en zo dichtbij elkaar samen aten van brood en dronken van wijn. Symbolen van leven achter dit leven, poëzie die adem en ruimte geeft.

Vorige week was ik, tussen twee afspraken door, even terug in mijn oude omgeving. Op de rand van mijn jeugdig universum. Ik wandelde over het witte bruggetje bij Ofwegen, tussen Hoogmade en Woubrugge, waar ik ook liep als ik te vroeg was voor de Mis of voorafgaand aan de repetitie van dinsdagavond. Waar ik ooit mijmerde over een ongewisse toekomst. Waar ik mezelf in de hectiek van mijn levensfase toen, weer enigszins wist terug te vinden. Ik wandelde er. Op de warme eerste augustus, langs de Wijde Aa.

Ik hoorde een lied in mijn oren. Van Oosterhuis. Eén van de mooiste die we zongen. Zo voelbaar in augustus. Over andere tijden. Over oogst, over twijfels en liefde, over de toekomst van toen en het heden van nu. Over stil durven staan en luisteren. Over dankbaar zijn en uit handen geven.

20150801_131912

Tijd van vloek en tijd van zegen, tijd van droogte tijd van regen
dag van oogsten, tijd van nood, tijd van stenen, tijd van brood.
Tijd van liefde, nacht van waken ,uur der waarheid, dag der dagen.
Toekomst die gekomen is, woord dat vol van stilte is.