Pal achter onze tent voert een paadje de wildernis in. Achter me wordt het vrolijke geluid van de talloze kinderstemmen zachter. Eerst is er een eikenbosje, waar ’s avonds de kamperfoelie uitbundig geurt. Dan een steppeachtig veld, waar jonge koeien hun domein hebben. Als ik omkijk zie ik in de verte nog de laatste gecamoufleerde tenten die de rand van Camping De Roos markeren. Ik hoor de stemmen niet meer als ik via een bruggetje een kronkelend, deels overwoekerd pad langs de meanderende zijarm van de Overijsselse Vecht betreed.
Ik loop de rivierduinen op en af, in een afwisseling van loof- en naaldbomen, struikgewas, open vlaktes met varens en plotseling opdoemende weidegronden. Warme wind vanuit de droge begroeiing tussen de dennen wordt onderbroken door koele vochtige vlagen vanaf de rivier. Het is stil, afgezien van de vogels en insecten die me overtuigen van hoogzomer, als ik als vanzelf een ander tempo, een ander ritme aanneem, een andere tijd word ingezogen.
Het is een wandeling die ik elk jaar als we hier zijn minstens eenmaal maak. Camping De Roos nodigt me ertoe uit om de levenslustige kinderrijke kampeerveldjes, waar ook onze eigen Vera en Jonathan als vanzelfsprekend volop tot leven, spelen en delen zijn gekomen, voor even achter me te laten en de eenzaamheid in te trekken. Want hoeveel mensen er ook op een steenworp afstand aanwezig zijn, tijdens mijn twee uur durende pelgrimage kom ik niemand anders tegen. Ik ontmoet alleen mezelf, als ik bij het bankje kom, waar ik de afgelopen jaren mijn mijmeringen heb achtergelaten.
De mijmeringen van toen vermengen zich met die van nu. Ik voel me een pelgrim die op weg is naar het onbekende. Wie was ik? Waar kom ik vandaan? Wie zal ik worden? Waar ben ik nu? Hoe ziet het er binnenin mij uit? Welke (dwaal)wegen ben ik ingeslagen? Welk spoor liet ik na, en wat is het vervolg van mijn pad? Ik voel ook dit jaar weer hoe helend het is om afstand te nemen van alles waar ik de rest van het jaar zo druk mee ben geweest. Hoeveel bagage ik weg moet gooien om met mijn rugzakje een beetje op weg te kunnen blijven, van zwaarte niet weg te zakken in de modder. Mezelf niet af te remmen met overbodige ballast. De verwachtingen van anderen, en vooral mijn eigen patronen, de kringetjes waarin ik ronddraai.
Dan is er ineens dat pad waar ik andere jaren aan voorbij ging. Ik moet er vaker vlakbij zijn geweest, maar deze keer zie ik de boerderij. Eerst schemeren alleen de kale dakspanten door het geboomte heen, dan doemt vanuit een andere hoek de gevel op, tussen verwaarloosde graanvelden. De dichtgetimmerde ramen. Het staketsel van de stallen. En nog een zweem van boerderijgeur. Ik negeer de bordjes “verboden toegang” en loop voorzichtig het erf op. Bij de krakende deur van de deel, die na enig duwen meegeeft, stijgen tientallen libellen op. Binnen, in donkere hoekjes onder wat van de zolder is overgebleven, ritselen vleermuizen.
In wat vermoedelijk een slaapkamertje is geweest, word ik overvallen door een zwaar gevoel van weemoed en pijn. Bij welk oud verdriet ben ik hier de ongenode gast? Wat is het verhaal achter deze verlatenheid? Ik zie twee oude mensen voor me. Hij met klompen, pet en pijp, zij met een gebloemd schort. De planken in de kelder hebben ooit volgestaan met potten. Door haar rode ruwe handen ingemaakte groenten en fruit. Hij verzorgde zolang het ging de koeien, de schapen en het paard. Misschien waren ze kinderloos gebleven. Misschien was hun enige dochter naar de stad gegaan. Of was hun zoon aan de drank geraakt, en aan de hanenbalken geëindigd.
Ergens vanaf de jaren tachtig zal deze plek geleidelijk aan de elementen zijn pijsgegeven. Om mij vandaag de gelegenheid te geven oog in oog te staan met sterfelijkheid, met einde. En met nieuw begin. Want behalve de libellen en vleermuizen nemen talloze andere dieren en planten langzaam maar zeker bezit van deze ooit door mensen gekoesterde plaats.
Waar ooit óók kinderstemmen hebben geklonken, waar het geluid van rennende klompen weerkaatste tegen de muren en waar koeien loeiden, zoemt nu een dikke hommel bij de in de oude stal opgeschoten distels en flitsen zwaluwen af en aan. Ik hoop dat autoriteiten er verder af zullen blijven. Dat de natuur en de de elementen hun werk mogen doen. En dat ik over een jaar of twintig nog eens kan gaan kijken hoe het met dit eerbiedwaardige verval staat. Vandaag laat ik de hoeve via een andere weg achter me en ik ben onverwacht blij als een paar minuten later de wind van over de zijarm van de Vecht weer levende kinderstemmen met zich meevoert. Hoewel mijn tochtje minder dan twee uur duurde, ben ik vandaag heel lang weggeweest.