Maandelijks archief: september 2014

De Man met Twee Rechterhanden Deel 3 : God is goed, Riet is beter!

20140929_204352

“God is goed, Riet is beter”, had pastoor Thomas in grote letters op een aan de gevel bevestigd spandoek geschilderd. Riet was voor een zware ingreep naar het ziekenhuis geweest, en nu was ze, na drie weken, weer thuis. Met deze kwinkslag op het spandoek drukte Thomas misschien meer uit dan hij op een serieuze manier had kunnen zeggen. Want ze waren elkaars kracht, deze twee.

Was Thomas een bijzondere, Riet mocht er qua excentriciteit ook wezen. Met haar zelfgemaakte kleren, de omslagdoek en de grote knot of wrong in haar dikke zwarte (en later grijze) haar. En natuurlijk haar soms norse, eigenzinnige blik en trotse lichaamshouding. Ze had al een heel leven achter zich toen ze rond 1960 op haar eenenveertigste door de twaalf jaar oudere Thomas werd “ontdekt”. Als oudste dochter van een groot tuindersgezin was haar leven tot dan toe vol zorg en opoffering voor anderen geweest. Haar broers en zusters trouwden, terwijl zij alleen bleef en voor haar ouders en voor vele andere zieken en hulpbehoevenden in haar geboortedorp zorgde. Via via kwam ze erachter dat de nieuwe pastoor van het buurdorp Leimuiden een huisgenote zocht. En liefst één die nergens van opkeek.

Tot zijn dood in 1990 is ze trouw zijn derde rechterhand geweest. Riet wist van aanpakken. En de meeste van de grote projecten die Thomas bij voortduring verzon, konden slechts gestalte krijgen door háár energie en doorzettingsvermogen. De mozaïekvloeren die hij legde, kwamen tot stand omdat Riet oude serviezen aan gruzelementen sloeg en op kleur sorteerde. Boven de kast vol scherven prijkte de tekst: “Liefde is van scherven iets moois maken”. En dat deden ze. Van eigen en andermans scherven iets moois maken. Samen.

Thomas had over kunst en kunstenaarschap trouwens nóg een gevleugelde uitspraak: “Een ware kunstenaar kan ook met gebroken en ondeugdelijk gereedschap iets fraais maken”. Daar bedoelde hij ook de relatie tussen Schepper en schepsels mee. Dat wij mensen, met al onze gebrokenheid en kwetsbaarheid, toch, in de handen van onze Maker prachtige dingen tot stand kunnen brengen. In zekere zin maakten Thomas en Riet ook elkáár mooi. Thomas probeerde Riet, die nauwelijks lagere school genoten had, een brede ontwikkeling bij te brengen. Zo trachtte hij haar Frans te leren, zodat zij in elk geval tijdens de Mis, die ze elke morgen in de kloosterkapel in die taal vierden, de juiste liturgische antwoorden kon geven. “Le Seigneur soit avec Vous….et avec votre esprit!”. Riet kreeg rijles, schilderles en zangles, met wisselend succes. Thomas had er een bedoeling mee. Zij hoefde niet voor hem onder te doen.

20140922_204728

Hij reisde met haar, at met haar, leefde met haar. En Thomas maakte Riet mooier en zichtbaarder dan ze ooit was geweest. Al was het alléén al door het feit dat op iedere dia die hij tijdens de godsdienstlessen op school toonde, Riet in vol ornaat te zien was. Bij het Meer van Galilea, op de Olijfberg en in de Geboortekerk. En in de Jordaan, waar Thomas haar doopte zoals Johannes de Doper deed met Jezus. En andersom maakte Riet Thomas mooi. Door zijn kleren te wassen, zijn kapel te verzorgen, zijn voortdurende spoor van onvoltooid terzijde geschoven karweitjes te ordenen, van goedkoop ingeslagen stoffen zijn kerkelijke gewaden te maken. En niet in het minst door hem liefdevol te verzorgen toen hij oud en kwetsbaar was.

Riet bleef hun leefwijze en idealen trouw toen de pastoor op tweeëntachtigjarige leeftijd overleed. Het was ontroerend haar kracht en goedheid te zien toen hij ziek werd en haar ontreddering toen hij stierf. Ik heb Thomas maar vier jaar intensief meegemaakt; Riet heb ik veel langer gekend. In het huis waar ze na de sloop van het klooster woonde (eerst samen, later alleen) koesterde ze zeventien jaar lang zorgvuldig alles wat haar met Thomas verbond. Zijn schilderijen aan de muur, zijn wijze uitspraken, zijn dagritme, zijn gastvrijheid en gulheid in haar hart. Riet hield hem levend. En ik mocht daar lange tijd getuige van zijn. Nog jaren heb ik met Riet op zaterdagavond vlierbloesemwijn gedronken en het avondgebed gebeden. Ze nam me, in de geest van Thomas, zoals ik was, ook toen ik besloten had te stoppen met de priesteropleiding, en ook toen ik naar Friesland verhuisde om te gaan samenwonen en te trouwen. Zonder er veel woorden aan vuil te maken. Ze was sowieso meer iemand van daden dan van woorden. Tot op hoge leeftijd handwerkte en schilderde ze. En in één van haar laatste levensjaren (ze is bijna negentig geworden) maakte ze dit aandoenlijke ikoontje voor mij.

20140930_194214

Ik hoor er in mijn hoofd dit lied van Huub Oosterhuis bij:

“Delf mijn gezicht op
Maak mij mooi
Ik heb gezichten, meer dan twee
ogen die tasten in den blinde
harten aan angst voor angst ten prooi
Delf mijn gezicht op
Maak mij mooi

Delf mijn gezicht op
Maak mij mooi
Wie wordt ontmaskerd, wordt gevonden
en zal zichzelf opnieuw verstaan
En leven bloot en onomwonden
aan niets en niemand meer ten prooi
Delf mijn gezicht op
Maak mij mooi”

De Man met Twee Rechterhanden Deel 2: Geheimen van een Ronde Tafel

20140922_204534

Er zijn heden ten dage coaches die voor hun teambuildings-trainingen een ronde tafel meenemen. Aan zo’n tafel is iedereen gelijk; iedereen kan alle anderen zien en alle aanwezigen kunnen met elkaar praten. Of pastoor Thomas hem om die reden op de kop had getikt, valt te betwijfelen, maar centraal in de grote, volle en gezellige woonkamer in het klooster waar hij en Riet woonden, stond een enorme eikenhouten ronde tafel. En die tafel herbergde, onder het door Riet vervaardigde tafelkleed, meer dan één geheim.

Men moet weten dat Thomas en Riet een creatief culinair duo vormden. Dat wil zeggen: Riet bereidde, op basis van door de pastoor gekozen thema’s, de meest exotische gerechten en Thomas schilderde er menukaarten bij. Ook verzon hij Franse of – naargelang de herkomst van de gerechten – anderstalige namen voor hetgeen ter tafel kwam. Daarbij kwam het buitengewoon goed van pas dat hij naar eigen zeggen minstens acht talen sprak, waaronder Hongaars en Esperanto. Of dit nu volkomen waar was, is overigens niet geheel boven alle twijfel verheven. Ik heb eens iemand die het weten kan, horen vertellen dat de pastoor, in Frankrijk invallend voor een zieke bevriende collega, gloedvol en voor de vuist weg in het Frans preekte. Sommige kerkgangers aldaar meenden echter dat deze Hollandse pastoor wel erg van de oude stempel was, daar hij echt alles, zelfs zijn preek, in het Latijn deed. Desalniettemin deed Thomas heldhaftige pogingen letterlijk en figuurlijk iedereen in zijn eigen taal aan te spreken, als een ware vertegenwoordiger van het Pinksterideaal.

De menukaarten waren dikwijls humoristische kunstwerkjes. Een spleetogige dansende schaal vol rijst illustreerde “Indonesische Rijst met Pootjes”. Op de feestdag van Sint Laurentius (een martelaar die omwille van zijn geloof geroosterd was) werd “Hellepijn met Nachtschade” geserveerd: gegrild vlees met aardappels, waarbij Thomas een aquarelletje met pijnlijk kijkende konijnenboutjes had vervaardigd. En dan gaat het nog slechts over de dingen die ik zelf ooit bij hen mocht nuttigen, toen beide kunstenaars al op leeftijd waren en zich niet meer aan grootse extremiteiten waagden. Hoewel….ik kan me nog een maaltijd herinneren die voornamelijk uit diverse soorten gedroogde, gefrituurde, gepocheerde en geblancheerde sierbloemen bestond. Ook de dranken die bij deze gelegenheden werden geserveerd waren doorgaans van eigen makelij. Witte vlierbloesemwijn, of rode, gemaakt van de bessen, appel- en perencider, en zelfs een likeur van in principe zeer giftig lijsterbessensap, door de pastoor via een ingewikkeld chemisch procedé van zijn schadelijkheid ontdaan. In de grote keuken en kelder stonden altijd wel geurende en gistende kruiken vol spannende brouwsels in diverse stadia van ontwikkeling dan wel ontbinding. Dat het altijd goed is gegaan lijkt op zich al op het bestaan van God te wijzen, of in elk geval op de bescherming van uitstekende engelbewaarders.

Toen Riet tijdens diens nog prille pastoorschap haar intrede deed bij Thomas, was het volgens hem een groot voordeel dat zij geen enkele ervaring had met het werken op een pastorie. “Ik voorspel je: dit wordt geen gewone pastorie!”. En hij heeft woord gehouden. De ronde tafel was daar in allerlei opzichten een symbool van. Niet alleen werden er buitenissige dingen genuttigd, ook de gasten waren buitenissig. Thomas hield er in het geheel niet van om zich qua gastvrijheid te beperken tot geestverwanten en jaknikkers. Hij omringde zich met muzikanten en protestanten, intellectuelen en arbeiders, kunstenaars en daklozen, bekenden en vreemdelingen. En niet om ze allemaal naar de mond te praten, want hij stak zijn eigen meningen niet onder stoelen of banken, maar iedereen kreeg wel de ruimte om te zijn wie hij was.

De herberg van pastoor en Riet was open. Aan de ronde tafel was ook een plaats voor mij, een jongen van veertien die het in zijn hoofd had gehaald om priester te willen worden. Dat hij me op dat vlak overigens geen enkele druk oplegde bleek al bij de eerste keer dat ik het hem vertelde. We waren via de lange smalle trap op weg naar de kapel, waar ik hem hielp met het opknappen van een oud harmonium. De pastoor was bijna boven, en ik was nog halverwege. Ik zei hem, quasi terloops: “Ik wou U ook nog zeggen dat ik priester wil worden!”. Misschien had ik stilletjes gehoopt dat de oude man in luid gezang of gejuich zou uitbarsten bij het horen van dit heugelijke nieuws. Tot mijn verbijstering echter ging hij zwijgend en zuchtend bovenaan de trap zitten, keek me over zijn brillenglazen streng en doordringend aan en zei: “Piet Koek, je bent zo vrij als een vogel in de lucht, vergeet dat niet!”, om vervolgens met een verbeten trek om zijn mond met tangen en schroevendraaiers het harmonium te lijf te gaan. Misschien wilde hij me op die manier bescheiden houden. Of was het bedoeld om mij te helpen niet teveel van mezelf te verwachten? In elk geval hadden we het er later zelden over. Waar we ons tijdens de vele uren dat ik bij hem doorbracht mee bezighielden was vooral met het leven. Met zingen, tuinieren, houthakken, olie verversen, een zieke bezoeken, de kippen voeren en wijn proeven. Daar was voor hem zijn vriend God in te vinden. Zonder het over “God” te hebben, ontmoetten we “Hem” aan de ronde tafel. Gesprekken over van alles en nog wat, en vooral veel lachen. Koffie met ontbijtkoek omdat dat zo goed was voor de “Proets-priets-prats-priedeldats!”, wijn met kaas en noten. Lekker eten, pindasoep en gepofte kastanjes, en veel verhalen, zo smeuïg als de chocolademousse die Riet naar geheim recept bereidde.

Het grootste geheim van de ronde tafel, verborgen onder het tafelkleed, was een raadselachtige losliggende ronde plank in het midden. Het uitgezaagde gedeelte was er met haakjes aan herbevestigd zodat het naar believen opnieuw kon worden verwijderd. De geschiedenis erachter werd mij op een avond geopenbaard, toen het grote menukaartenboek waarin ik mocht bladeren, een foto bleek te bevatten van een etentje, jaren geleden, waarbij vis en zeevruchten op het menu stonden. Het was op de feestdag van de apostel Petrus, de visser. Middenin in de rijkelijk gevulde tafel was een vijver zichtbaar, met een werkende fontein! Of er ook levende vissen in zwommen kon ik niet zien. Het zou me niks verbazen.

20140928_143611

De Man met Twee Rechterhanden, deel 1: Eerste Biecht

20140922_204534

Hier woonde, of nee resideerde hij. Samen met Riet, zijn trouwe huishoudster, de hond Odi en telkens wisselende hulpbehoevende huisgenoten bewoonde hij dit voormalige klooster met een kapel en zes schoollokalen. Hij verbleef niet ergens in een hoekje van het immense gebouw, maar vulde het ook echt, van zolder tot kelder. Met zijn schilderschool, zijn verzameling oude televisies, harmoniums die op restauratie wachtten en de ruime selectie Sinterklaaspakken waar ze de exploitatie van organiseerden (“Sint bestellen, Thomas bellen, wilt U Piet, bel dan Riet”) Eén van de vele eigenschappen van Pastoor Cees Thomas, was dat hij niet gebukt ging onder enig gebrek aan gevoel van eigenwaarde. Hij nam letterlijk en figuurlijk veel plek in. Regelmatig kon je zinnen uit zijn mond horen vloeien die begonnen als: “Men noemt mij….”, waarna er iets ontzagwekkends kwam als “de man met de twee rechterhanden”, “een universeel mens”, “een kunstenaar in pastoorskledij”, “de ongelofelijke Thomas”. En het was nog waar ook. Tenminste, voor mij was het waar. Toen ik veertien was en een identificatiefiguur nodig had. Hij heeft die rol met verve vervuld.

Ik had mezelf in die dagen in het hoofd gehaald dat ik maar eens moest biechten. Zoals bij elke gezonde puber begonnen ook bij mij de hormonen door lijf en leden te gieren met alle fantasieën die daarbij hoorden. Uit de oude vrome boekjes die goedbedoelende parochiële kwezels me gegeven hadden omdat ik te kennen had gegeven priester te willen worden, kon ik opmaken dat die fantasieën me buitengewoon zondig maakten. En dat dé remedie was om mijn zonden te biechten. Iets wat ook in de jaren tachtig nagenoeg geen enkele katholiek meer deed. Mijn ouders keken me dan ook bevreemd aan toen ik aankondigde een zogenaamde “biechtvader” te gaan zoeken. Er woonden twee priesters in ons dorp die daarvoor in aanmerking kwamen. De dienstdoende pastoor Harding, met wie ik als organist veel te maken had, én de voor mij relatief onbekende én intrigerende Thomas, die al met emeritaat was. Ik koos zonder twijfel voor hem. Veertien jaar daarvoor had hij mij overigens gedoopt. En bij zijn bezoekje ter voorbereiding, had hij destijds – zijn zwarte toga vol verfspetters en hondenhaar – over mij, de verse boreling, enthousiast uitgeroepen “Wat een schitterend product!”. En in de vakanties van pastoor Harding, nam Thomas als invaller de Missen voor zijn rekening, waarbij zijn verhalende en humoristische, met stentorstem vanaf de preekstoel gebulderde preken (“Ik heb geen microfoon nodig!”) mij al buitengewoon hadden gefascineerd. Nu belde ik hem bevend op. De eerwaarde heer, inmiddels 78 jaar oud, nam zelf de telefoon aan en leek in geen enkel opzicht verbaasd over mijn vraag. Maar direct komen kon ik niet, want “Ik sta nu in shorts de bomen te snoeien!”.

Blijkbaar had hij tevoren, door zijn vele jaren ervaring als zielenherder, al vermoed over welke thema’s het zou kunnen gaan bij onze ontmoeting. De biecht zelf, in het prachtige, goed verzorgde kloosterkapelletje op de eerste verdieping, was een heerlijke, geruststellende ervaring. Te kunnen zeggen wat op mijn hart lag, en er daarna geen verwijt over te krijgen, maar de zegen en een vaderlijk advies: “seksualiteit is het mooiste geschenk van God: ga er daarom zorgvuldig mee om!”. Fantastisch; ik gun het elke onzekere en twijfelende ziel om zo te worden getroost en te worden teruggegeven aan het leven. In feite zei hij: het is goed zoals je bent, je bent niet voor niks zo gemaakt. Ik denk dat er heden te dage een heleboel mensen snakken naar zo’n geluid. Daarna mocht ik, opgelucht, met de pastoor mee naar de heerlijk volle, rommelige woonkamer, waar Riet koffie met eigengemaakt gebak serveerde en waar Odi kwispelend besloot mijn beste vriend te worden. Vervolgens naar de verduisterde achterkamer, waar de pastoor een diavoorstelling over het ontstaan van het leven voor me had voorbereid. Van de oerknal tot de bevruchting en de geboorte van een kind. Dat ik over deze onderwerpen al jaren van alles wist, omdat de voorlichting op school destijds behoorlijk was voortgeschreden, heb ik maar niet gezegd; ik voelde aan dat hij iets bijzonders voor me deed. En ook dat hij dat deed zonder de onsmakelijke bijbedoelingen die sommige van zijn vakbroeders helaas wel blijken te hebben gehad.

Vanaf die bijzondere zaterdag werd ik kind aan huis bij Pastoor en Riet. Nagenoeg elk vrij moment bracht ik bij hen door en daardoor kreeg ik een inkijkje in hun rijke geschiedenis en hun manier om handen en voeten te geven aan wat voor hen het Evangelie was: “Mensen zijn altijd belangrijker dan wetten!” Zo hebben ze een tijdje een jong stel opgevangen dat, ongetrouwd en ongepland zwanger was geraakt en door hun ouders uit huis gezet. “De genade is iets te vroeg gekomen!” was de milde uitleg van de pastoor over de zwangerschap. Natuurlijk heeft hij er daarna voor gezorgd dat ze trouwden en eerzame burgers werden, maar de basishouding was: “Kom maar hier!” Dichterbij mijn eigen familiegeschiedenis hebben ze ook, nog voor mijn geboorte, een paar jaar een oom van mij in huis gehad, die, aan de drank geraakt, verslaafd en onberekenbaar, niet meer bij zijn ouders – mijn opa en oma – kon wonen. Liefdevol en tegelijkertijd grenzen stellend, hebben ze hem een tijd op het rechte pad weten te houden, tot hij door een noodlottig ongeval (aangereden door iemand onder invloed – hoe ironisch) rond zijn dertigste om het leven kwam. Een oude dorpsgenoot die, te eigenzinnig voor het bejaardenhuis, in zijn eigen kleine huisje dreigde te vervuilen, kreeg, inclusief zijn veestapel (kippen, poes, hond) onderdak bij de pastoor. En dit alles zonder klagen. Integendeel: als je ergens kon lachen, was het bij pastoor Thomas.

Bij zijn aantreden als pastoor in Leimuiden, begin jaren zestig, begon Thomas zijn eerste preek met de legendarische woorden: “Ik weet iets goeds over jullie te vertellen!”. Na alle gemoraliseer en benauwdheid van de decennia daarvoor was dat een verademing. Hoewel hij qua opvattingen over kerk en theologie traditioneel genoemd kon worden, heeft hij door zijn menselijkheid en gastvrijheid, en met oog voor wat er in de samenleving speelde, de kerk van ons dorp vrolijk door de roerige jaren zestig heen gesleept. Waar elders de katholieke kerken werden ontkleed, wist hij het prachtige interieur van de Sint Jan de Doper te behouden voor waardige en zinvolle liturgie. Hij sloeg wel eens door in zijn traditionalisme, en hij heeft met zijn eigengereidheid ook mensen tegen zich in het harnas gejaagd. Maar over het algemeen was hij een echte herder, die rook naar zijn schapen, zoals dat zo mooi heet. Het doet me goed om mijn herinneringen aan hem een plekje te geven. Wordt vervolgd dus!

20140922_204750

Pappie loop toch niet zo snel

20140920_205724

De spanning is te snijden in het muzieklokaal. Zes vaste klanten van de zanggroep en ik wachten af tot hij in een rolstoel wordt binnengebracht. De vriendelijke septemberzon brengt vooralsnog geen verlichting.

Na vier maanden revalideren was hij al bijna klaar geweest om naar huis te gaan. De prothese paste, het lopen ging steeds beter en hij zou eindelijk zijn plek weer in mogen nemen in zijn gezin, het dorp, het koortje van zijn kerk. Eindelijk weer samen met zijn vriendin op zijn kleinzoon passen. Misschien de voortuin van zijn oude buurvrouw wel weer een beetje bijhouden. Met een rollator bij de hand zou het gaan. Tot de dag waarop ineens bleek dat ook zijn rechterbeen aangedaan was en een amputatie niet te vermijden. Nu was hij verder weg van huis dan ooit. Na de operatie en een poosje ziekenhuis gedesillusioneerd terug in het revalidatiecentrum en vandaag voor het eerst weer zingen.

Hij is al zo lang een vaste kracht in ons groepje en we zijn allemaal een beetje gek op Willem. Met zijn guitige ogen en donkerbruine stem, zijn ijzersterke geheugen voor muziek en zijn oprechte en nooit opdringerige aandacht voor het verhaal van de ander. Een mild en optimistisch mens. Wat was hij er trots op dat hij met zijn prothese zó goed had leren lopen dat hij zelfs de rolstoel van een groepsgenoot kon duwen. En nu…..zelf weer geduwd worden. Hoe zal het met hem zijn? Hoe gaan wij om met zijn teleurstelling, zijn pijn? Wat is er nog over van zijn levenslust?

Hij ziet bleek, moe en mat. Een echte prater is hij niet, dus ik vraag me af hoe we moeten beginnen. Ik hou het simpel en zeg “Welkom Willem, ondanks alles fijn dat je er weer bent…..heb je een verzoeknummer om vandaag mee te starten?” En Willem zegt, plotseling grijnzend: “Doe maar ‘Pappie loop toch niet zo snel'”!

Wat een manier om de deur te openen voor ons allemaal! Om eerst maar eens even te lachen, de spanning weg te laten vloeien. We hebben heerlijk gezongen die middag. En daarna ook gepraat en gedeeld. En er waren tranen. Gelukkig, zou ik willen zeggen, want humor is fijn, maar niet om toe te dekken wat er echt aan de hand is. Willem heeft met zelfspot en relativeringsvermogen de weg naar zijn eigen hart en dat van de anderen gevonden. Ik mocht daar bij staan, er ruimte voor scheppen. De juiste akkoorden aanslaan en zakdoekjes aandragen.

Steeds meer ontdek ik dat therapeut zijn voor mij vaak vooral is: ruimte maken voor dat wat gebeurt. Er bíj zijn als mensen huilen, lachen, hopen, dromen, vechten, zeuren, groeien. Niet weglopen als iemand pijn en wanhoop voelt. Niet teveel willen of vragen, maar met open handen afwachten. Wat heilzaam is, voltrekt zich vaak juist niet langs de rechte lijnen van ons plan- en doelmatig denken. Geestkracht en levenslust groeien als gras tussen de stenen, waar je het niet verwacht.

Willem is verder gaan revalideren. En hij is in staat geweest zijn eigen verwachtingen met pijn en moeite bij te stellen. De marathon was niet meer haalbaar, maar een avondwandeling met zijn dochter wél. En trouwens, ook in de rolstoel kon hij zijn kleinzoon nabij zijn. Vooraan zitten bij diens musical in groep 8.

Natuurlijk is het te gemakkelijk om Willem als voorbeeld te stellen: “Zo moet jij er ook maar mee omgaan”. Dat doet geen recht aan de verschillen tussen mensen. In die zin heeft mijn moeder gelijk als ze zegt dat iedereen zijn eigen unieke kruis heeft te dragen. Wat ik geleerd heb van Willem is vertrouwen en loslaten. Het leven is sterker dan ons plan. Daar wordt een therapeut bescheiden van.