“God is goed, Riet is beter”, had pastoor Thomas in grote letters op een aan de gevel bevestigd spandoek geschilderd. Riet was voor een zware ingreep naar het ziekenhuis geweest, en nu was ze, na drie weken, weer thuis. Met deze kwinkslag op het spandoek drukte Thomas misschien meer uit dan hij op een serieuze manier had kunnen zeggen. Want ze waren elkaars kracht, deze twee.
Was Thomas een bijzondere, Riet mocht er qua excentriciteit ook wezen. Met haar zelfgemaakte kleren, de omslagdoek en de grote knot of wrong in haar dikke zwarte (en later grijze) haar. En natuurlijk haar soms norse, eigenzinnige blik en trotse lichaamshouding. Ze had al een heel leven achter zich toen ze rond 1960 op haar eenenveertigste door de twaalf jaar oudere Thomas werd “ontdekt”. Als oudste dochter van een groot tuindersgezin was haar leven tot dan toe vol zorg en opoffering voor anderen geweest. Haar broers en zusters trouwden, terwijl zij alleen bleef en voor haar ouders en voor vele andere zieken en hulpbehoevenden in haar geboortedorp zorgde. Via via kwam ze erachter dat de nieuwe pastoor van het buurdorp Leimuiden een huisgenote zocht. En liefst één die nergens van opkeek.
Tot zijn dood in 1990 is ze trouw zijn derde rechterhand geweest. Riet wist van aanpakken. En de meeste van de grote projecten die Thomas bij voortduring verzon, konden slechts gestalte krijgen door háár energie en doorzettingsvermogen. De mozaïekvloeren die hij legde, kwamen tot stand omdat Riet oude serviezen aan gruzelementen sloeg en op kleur sorteerde. Boven de kast vol scherven prijkte de tekst: “Liefde is van scherven iets moois maken”. En dat deden ze. Van eigen en andermans scherven iets moois maken. Samen.
Thomas had over kunst en kunstenaarschap trouwens nóg een gevleugelde uitspraak: “Een ware kunstenaar kan ook met gebroken en ondeugdelijk gereedschap iets fraais maken”. Daar bedoelde hij ook de relatie tussen Schepper en schepsels mee. Dat wij mensen, met al onze gebrokenheid en kwetsbaarheid, toch, in de handen van onze Maker prachtige dingen tot stand kunnen brengen. In zekere zin maakten Thomas en Riet ook elkáár mooi. Thomas probeerde Riet, die nauwelijks lagere school genoten had, een brede ontwikkeling bij te brengen. Zo trachtte hij haar Frans te leren, zodat zij in elk geval tijdens de Mis, die ze elke morgen in de kloosterkapel in die taal vierden, de juiste liturgische antwoorden kon geven. “Le Seigneur soit avec Vous….et avec votre esprit!”. Riet kreeg rijles, schilderles en zangles, met wisselend succes. Thomas had er een bedoeling mee. Zij hoefde niet voor hem onder te doen.
Hij reisde met haar, at met haar, leefde met haar. En Thomas maakte Riet mooier en zichtbaarder dan ze ooit was geweest. Al was het alléén al door het feit dat op iedere dia die hij tijdens de godsdienstlessen op school toonde, Riet in vol ornaat te zien was. Bij het Meer van Galilea, op de Olijfberg en in de Geboortekerk. En in de Jordaan, waar Thomas haar doopte zoals Johannes de Doper deed met Jezus. En andersom maakte Riet Thomas mooi. Door zijn kleren te wassen, zijn kapel te verzorgen, zijn voortdurende spoor van onvoltooid terzijde geschoven karweitjes te ordenen, van goedkoop ingeslagen stoffen zijn kerkelijke gewaden te maken. En niet in het minst door hem liefdevol te verzorgen toen hij oud en kwetsbaar was.
Riet bleef hun leefwijze en idealen trouw toen de pastoor op tweeëntachtigjarige leeftijd overleed. Het was ontroerend haar kracht en goedheid te zien toen hij ziek werd en haar ontreddering toen hij stierf. Ik heb Thomas maar vier jaar intensief meegemaakt; Riet heb ik veel langer gekend. In het huis waar ze na de sloop van het klooster woonde (eerst samen, later alleen) koesterde ze zeventien jaar lang zorgvuldig alles wat haar met Thomas verbond. Zijn schilderijen aan de muur, zijn wijze uitspraken, zijn dagritme, zijn gastvrijheid en gulheid in haar hart. Riet hield hem levend. En ik mocht daar lange tijd getuige van zijn. Nog jaren heb ik met Riet op zaterdagavond vlierbloesemwijn gedronken en het avondgebed gebeden. Ze nam me, in de geest van Thomas, zoals ik was, ook toen ik besloten had te stoppen met de priesteropleiding, en ook toen ik naar Friesland verhuisde om te gaan samenwonen en te trouwen. Zonder er veel woorden aan vuil te maken. Ze was sowieso meer iemand van daden dan van woorden. Tot op hoge leeftijd handwerkte en schilderde ze. En in één van haar laatste levensjaren (ze is bijna negentig geworden) maakte ze dit aandoenlijke ikoontje voor mij.
Ik hoor er in mijn hoofd dit lied van Huub Oosterhuis bij:
“Delf mijn gezicht op
Maak mij mooi
Ik heb gezichten, meer dan twee
ogen die tasten in den blinde
harten aan angst voor angst ten prooi
Delf mijn gezicht op
Maak mij mooi
Delf mijn gezicht op
Maak mij mooi
Wie wordt ontmaskerd, wordt gevonden
en zal zichzelf opnieuw verstaan
En leven bloot en onomwonden
aan niets en niemand meer ten prooi
Delf mijn gezicht op
Maak mij mooi”