Leimuiden, eind jaren tachtig. Het heeft iets onbehouwens. Zo’n lange roodharige opgeschoten knul die uit volle borst meezingt met alles wat er maar mee te zingen valt. Of hij die dag nu misdienaar is, organist, koorlid of gewoon kerkganger, altijd hoor je zijn stem er bovenuit. Jong, helder, en hard. Tussen de middelbare en oude stemmen, de voorzichtige sopranen, de brommers, de mompelaars en de zwijgers. Ongenuanceerd ook, niet afgestemd op de rest, maar wel van binnenuit.
Sinds ik veertig jaar later weer vaker dan de afgelopen decennia in de kerk kom, wordt die jongen regelmatig opnieuw in mij wakker. En zoals vroeger in mijn jonge ongenuanceerde dagen zing ik mee, minder jong, maar hopelijk nog wel helder, en – naar ik vrees – behoorlijk hard.
Mensen voor me kijken verschrikt om als ik inzet. In katholieke kerken wordt nu eenmaal zelden zo hard meegezongen. Dat is immers voor het koor. En eigenlijk zelfs dat niet meer. Want de meeste koren – die lieve trouwe laatste Mohikanen – hebben dikwijls ook een gemiddelde leeftijd van ruim boven de tachtig. Dan is de kracht er wel een beetje van af.
Ik heb een paar jaar geleden wel eens een boze medeparochiaan tegenover me gehad die na de Mis tegen me brieste: “Als jij zingt, kunnen wij onze mond wel houden!” Dus hou ik me tegenwoordig een beetje in, zeker als zij in de kerk is. Behalve als het echt niet anders kan. Als het liedje raakt door tekst, melodie of herinnering. Als er tranen dreigen van ontroering of nostalgie. Van iets dat heel dichtbij mijn ziel zit. Als mijn ziel zélf het is die wil zingen, zoals Jan Kortie, de voorman van de Stembevrijding dat zo prachtig zegt.
Zoals vanavond, in de Dominicuskerk in Leeuwarden. Toen we op Vitusdag het lied van het Jubeljaar 2025 zongen. Speciaal voor deze gelegenheid gecomponeerd door Francesco Meneghello uit Padua, en vanuit het Italiaans in alle talen vertaald. Een lied over eenheid en hoop, tegen de verdrukking in. Wat hebben we dat in deze donkere oorlogszuchtige dagen nodig.
En wat een heerlijk lied. Wat een fantastische melodie. Zoet, en vet, en over de top. Als een Italiaanse opera of een Songfestivallied. Vol passie. Opwekking 2.0, maar dan over alle grenzen heen. Een religieuze smartlap in de positiefste zin van het woord. Het is niet voor niks dat de beste nummers van Hazes en Borsato covers zijn uit het Italiaans. Tranentrekkers, beddingen voor kolkende rivieren van pijn, passie en verlangen.
Een calvinistische medegelovige wist mij aan een borreltafel ooit te melden dat hij mensen die hielden van opwekkingsliederen en smartlappen beide schaarde onder het kopje “emotioneel incontinent”. Nou, dan ben ik dat ook, van ganser harte. Hoor maar eens hier: een vette Amerikaanse versie van dit “Pelgrims van Hoop”. Om de tekst gaat het mij geeneens zozeer. Ik heb me niet afgevraagd of mijn aarzelende geloof al deze vroomheid wel kan omarmen. Maar die melodie. Die lijnen. Die troost. Heerlijk.
Eindelijk volwassen. Dat wil niet zeggen dat je geen puberaal gedrag meer kunt verwachten. Want voor je het weet springt ze van de piano in je nek en begint ze in je haar te bijten.
Maar wel volwassen in de klassieke zin van het woord. Achttien is Miesje namelijk. Achttien jaar loopt dit schepsel met ons mee, achter ons aan, voor ons uit, of gewoon in de weg.
Achttien jaar ‘ s avonds op schoot, en venijnig blazen als je haar even opzij zet om een kopje koffie in te schenken. Of ze keert je verontwaardigd de rug toe en keurt je geen blik meer waardig.
Voor de kinderen was ze er altijd al. Bij Judith en mij was ze al voordat we trouwden. Toen we nog in een flatje woonden, hebben we haar als mager scharminkel van twee maanden oud van een boerderij opgehaald, in ruil voor een appeltaart.
Vandaag vieren we haar achttiende verjaardag. Vanmorgen vraagt ze al vroeg aandacht, alsof ze het weet, en ze poseert koket naast de wereldbol op de piano. Omdat daar haar kleurige vacht het beste uitkomt.
Ze speelt met achtergelaten legostenen, springt op de vensterbank en kijkt argwanend naar buiten. Sinds er een jonge kater naast ons woont die zich Koning waant, is Miesje meestal binnen. Maar ze lijkt er niet onder te lijden.
Het is hier immers haar huis, waarin wij slechts te gast zijn, of haar personeel. Je hebt het er voor over. Voor dat blije gemiauw als je ’s morgens binnenkomt, voor het geknor als ze zich comfortabel nestelt op schoot zodat je weet: ik kan voorlopig geen kant op.
Achttien jaar. Eindelijk volwassen. En nog vele jaren!
Pastoor Harding reikt mij voor het eerst het Heilig Brood uit
Als ik vanmorgen bij viering van de Eerste Heilige Communie ben – deze mooi vormgegeven plechtige gebeurtenis, in een volle Bonifatiuskerk in Leeuwarden – reis ik bij de aanblik van die stoet prachtig geklede achtjarigen plots terug naar Leimuiden, naar de Sint Jan de Doper, waar ik in mei 1981 zelf de voor de eerste keer van het Heilig Brood mocht ik eten en werd “aangenomen”, zoals het van oudsher heette.
Ik weet nog hoe mijn bruine ribfluwelen broek en het bijpassende giletje ruiken en aanvoelen. Speciaal voor deze gelegenheid samen met een wit overhemd en een zacht fluwelen strikje in een speciaalzaak te Leiden gekocht. Klaar voor het grote feest.
We hebben allemaal een crêpepapieren bloem bij ons. Die van mij is grotendeels door mijn moeder vervaardigd in de pauselijke kleuren geel en wit. “Zeg maar tegen pastoor Harding dat het een waterlelie is als hij vraagt welke soort bloem het voorstelt”, heeft ze me op het hart gedrukt.
Naar voren lopend zingen we “Als je naar voren gaat en alle kaarsje branden, dan draag je brood en wijn en bloemen in je handen”. De melodie zingt vierenveertig jaar later nog loepzuiver door mijn hoofd, terwijl ik iets wegslik dat op heimwee lijkt, die wonderlijke mengvorm van verdriet en geluk.
Kijk ze gewichtig kijken, mijn ouders. Want voor hen is het minstens zo’n belangrijk moment als voor mij. Dat gewicht voel ik op mijn schouders. Hun zoon, hun lang verwachte kind, mag nu in het middelpunt van de gemeenschap staan. Hij hoort er bij. En daarmee lijkt ook hun bestaan als ouders als het ware te worden bevestigd.
Een bijschrift dat boekdelen spreekt
De eerste hostie smaakt bijzonder en blijft aan mijn verhemelte plakken. Met mijn tong worstel ik om Onze Lieve Heer los te krijgen. En of het nou echt voelt alsof Jezus nu in mij is, weet ik niet. Maar er is wel een soort glans, een soort gonzen in mijn hoofd en lijf. En het lied dat we zingen met het kinderkoor past naadloos bij deze stemming. “Het brood dat je breekt, de beker vol wijn is overvol geheim”.
Na afloop gaan we naar huis waar de woonkamer vol zit. Mijn moeder heeft voor de gelegenheid een enorme koffiezetapparaat geleend, en we hebben taart. Aan de gevel wappert een vlag met de pauselijke wimpel. Verre en nabije familieden, buren en vrienden feliciteren me omdat ik ben “angenomen”. Van oudoom Bruine Bertus en oudtante Annie krijg ik een communieservies. Daar moeten ze een hele reis voor hebben gemaakt fluistert men door de kamer, want zoiets verkoopt niemand in het dorp, zelfs vrouw Vlasman niet.
Als de eerste drankflessen open gaan en opa voor deze bijzondere gelegenheid een grote Agio Gouden Oogst opsteekt, sluip ik naar buiten. De zon schijnt. Onder de wapperende vlag ga ik in het grind zitten en voel ik hoe deze ochtend naresoneert. Niet wetend maar ergens toch vermoedend dat dit moment, en deze geraaktheid en verwondering bij me zullen blijven tot in lengte van dagen.
De boot is gevuld met afritsbroeken (Mag ik dat zeggen? Ja, dat mag ik zeggen, want ik heb er zelf ook één aan). Mannen van middelbare leeftijd, gehuld in groene camouflagepakken, met enorme camera’s, kijkers en statieven in bijpassende tassen, afgewisseld met groepjes dames in identieke blauwe jassen.
Een paar gezinnen met jonge kinderen maken het plaatje compleet. Geen donuts of repen bij de thee, maar verantwoorde fruithapjes uit duurzame trommeltjes. En helaas – zul je later merken – iets teveel “mag niet” en “moet wel”. “Niet roepen, niet rennen, naar de gids luisteren” roept een gestresste moeder met dunne lippen. Jammer. Laat de kinderen vrij zou ik zeggen, met handen en voeten in de modder vol bewondering de eerste pootjes aan kikkervisjes ontdekken.
En, o ja wij zijn er ook nog. Mijn kameraad en ik, vroeg, klaar voor de reis en de excursie. Als vroege vogels ontstegen aan het gelijknamige radioprogramma.
Vanaf het moment dat ik zo’n tien jaar geleden voor het eerst hoorde over de plannen om in het Markermeer eilandjes te creëren, wist het me te boeien. Hoe een bijna dode plas water, treurig restproduct van de transitie van Zuiderzee naar IJsselmeer een oase van leven zou worden. Bloei in de waterwoestijn.
En het stelt geenszins teleur. Want wat is de natuur mooi onder deze lentezon. Wat is het onvoorstelbaar divers hier, op een plek waar nauwelijks een decennium geleden alleen nog grauw troebel water stond. En dat het aanleggen van een paar kleidijkjes, het opspuiten van slib en het aanplanten van helmgras en een paar duidoornstruiken meer dan voldoende is geweest om een heel ecosysteem op gang te laten komen.
Zoals in het scheppingsverhaal het water en het land van elkaar worden gescheiden om een explosie van leven mogelijk te maken, begint ook hier een nieuwe schepping in het klein.
Een paar uur rondstruinen onder leiding van een gids smaakt naar nog veel meer. Omdat hij je gedetailleerd uitlegt welke korstmossen het doodste materiaal koloniseren. Hoe prachtige pioniersplanten met smeuïge namen als moerasandijvie de grond verder bewerken, zodat steeds meer nieuwe begroeiing mogelijk wordt. Niet omdat ze er zijn gezaaid, maar omdat ze er God weet hoe zijn aangespoeld of aangewaaid. En hoe er kikkers en insecten, vogels, vlinders, vissen en nog veel meer op de begroeiing afkwam. Geuren en geluiden getuigen overvloedig van hun aanwezigheid. Ik vind het een wonder.
Één soort is hier bij nader inzien misschien nogal misplaatst. De soort die niet komt aanwaaien maar per boot wordt aangevoerd. Luidruchtige parasieten die vooral goed zijn in het verstoren van hele ecosystemen. Die in nagenoeg alle natuurlijke gebieden ter wereld buitenproportionele nederzettingen bouwen en enorme hoeveelheden afvalstoffen uitscheiden. Het is jammer dat het niet is gelukt deze soort hier weg te houden.
Aan de andere kant: wie moeten er anders foto’s van maken en verhalen over schrijven? En dit hele project is ook nog eens gesponsord door deze soort. Dus hebben ze er recht op. Toch?
Desalniettemin vind ik het een mooi idee om me voor te stellen dat de Marker Wadden een goed bewaard geheim zouden blijven. Misschien moeten we de boot op een nacht laten zinken en alle promotiemateriaal verbranden. De wereld wijsmaken dat de eilandjes slechts een product waren van AI.
Misschien zou er dan op een dag rond 2050 een verdwaalde zwemmer kunnen aanspoelen, die zonder telefoon, zonder afritsbroek, zonder verrekijker zijn verdere jaren zou kunnen slijten met eendeneieren als ontbijt en gebraden gans met moerasandijvie bij het avondeten. En dat er op goede dag ook nog een vrouw aanspoelt. Dat ze elkaar nog mogen ook.
En dat dan de wereld om hen blijkt te zijn vergaan, vergiftigd door Pfas, Trump en Marjolein Faber, terwijl deze Adam en Eva opnieuw beginnen. De Marker Wadden als bakermat van een nieuwe schepping.
“Op een Gewóne Fiets!?” roept Wendy met nauwelijks verholen bewondering uit als je je verontschuldigt voor het verhitte hoofd waarmee je haar praktijk De Wende binnenkomt. Nog meer kleur krijg je ervan. Dappere Dodo.
Want inderdaad heb je zojuist op je lichte maar ongemotoriseerde Koga de vijfendertig kilometer naar Heerenveen op spierkracht afgelegd. Voor de laatste keer psychomotore therapie. De afronding van een jaar waarin Wendy je in de nasleep van een periode met ziekteangst heeft geholpen om de taal van je lichaam beter te leren verstaan. En er vooral ook meer je kracht, eigenheid en speelsheid in te voelen.
Dat je vanmorgen spontaan bedacht om met dit mooie weer op de fiets te gaan in plaats van met de trein of de auto, en dat je je niet van dat plan liet afbrengen door de gebruikelijke apen en beren, mag je best als een bewijs van het welslagen van de therapie vieren. En dat doe je ook, deze afrondende sessie. Wat fijn dat er mensen op je pad komen als je het even niet alleen kunt. En dat je dan beiden blij bent als je groei ontwaart.
En je wordt ook nog op een andere manier rijkelijk beloond voor het volgen van je intuïtie vandaag. Want wat is de lente overweldigend onderweg. In een overheerlijke combinatie van geel, wit en rood bloeien boterbloemen, fluitenkruid en zuring in de bermen. Je ziet zwaluwen en zwanen, paarse klaver en juichende kastanjebloesems. Koekoek en leeuwerik, lammetjes en veulens, alles roept halleluja. En jij zingt mee.
En dan kom je, op de terugweg met flinke tegenwind nog een Dapperder Dodo tegen. Want plotseling doemt een doodlopend landweggetje op, met aan het einde ervan dat ene kerkje dat je al zo’n twintig jaar met grote regelmaat ziet vanuit de trein en vanaf de snelweg tussen Heerenveen en Leeuwarden. En altijd heb je het als een mysterie beschouwd. Zo’n kerkje, als een droom, in het midden van nergens.
Maar nu blijkt het wel degelijk een godshuis van hout en steen. En wel toegewijd aan de heilige Dodo van Haska. Laat je daar nou nog nooit van hebben gehoord. Je schiet er zelfs een beetje van in de lach, van die naam die in het Fries ook wel als Doede wordt uitgesproken.
Maar als je in je eentje het stille kerkje binnengaat voel je de historie van heiligheid die er hangt. Je zit er even verwonderd en dankbaar. En je leest over de heilige kluizenaar van Haske, die in de dertiende eeuw in deze toen woeste streken woonde. Die daar met het Evangelie in zijn hand zieken genas en land ontgon, die de strijd aanbond met bloedwraak en onrecht.
Je dacht altijd dat de naam Dodo te maken had met dat televisieprogramma van voor je geboorte. Of met de uitgestorven sullig ogende loopvogels waarover je als kind gebiologeerd las in de Donald Duck, bij de avonturen van Douwe Dabbert en de Dodo.
Maar vandaag komt er een dimensie bij. Van een heilige uit lang vervlogen donkere tijden, die tegen de verdrukking in ging, in verlaten land. Alleen in zijn levenseinde wordt iets weerspiegeld van de sullige lompe loopvogels. Want Sint Dodo is gestorven doordat het dak van zijn zelfgebouwde kluizenarij ingestortte. Bovenop zijn kop. Tja, heiligheid is geen synoniem voor elegantie. Maar dapper was hij wel.
Het zal mijn neurodivergente brein wel zijn, maar de laatste dagen schieten de associaties door mijn hoofd als ballen door een flipperkast. En wat vooral steeds weer opdoemt is een regeltje uit het lied “Groen is Gras”, namelijk “O mijn lieve Augustijn, deze dame zal het zijn”.
En bij dat liedje dan weer het beeld dat ik er als kind automatisch aan heb gekoppeld: August, uit De Film van Ome Willem. Ken je ze nog, de drie volwassen kleuters Teun, Toon en August die om de haverklap een schrobbering van Ome Willem ontvingen?
Niks ten nadele van Pieke Dassen, de legendarische poppenspeler die de rol van August speelde, maar ik vond hem een beetje spannend, denk ik. Zo’n kindelijk kabouterachtig personage in het lijf van een volwassen man met een aartsvaderlijke baard, een hoed op en een enorm geruit pak aan. Ik herinner me hoe hij dikwijls op een soort dreinerige toon tegen Ome Willem sprak, waarop deze hem dan – in mijn ogen volkomen terecht – tot de orde moest roepen.
In mijn hoofd is dus het woord “Augustijn” gekoppeld geraakt aan een setting van plasgeietenbreiers, bloemkool met een papje en broodjes poep. Zoals dat soms zomaar gaat met een woord. Oorspronkelijk heeft het een hele andere betekenis dan dat het vanbinnen aan gevoelens oproept.
Maar dát het woord “augustijn” rondzingt door mijn binnenwereld heeft natuurlijk van alles te maken met de verkiezing van Paus Leo XIV, iets waarmee ik tot op heden buitengewoon blij ben. Hij is namelijk een “augustijn”, een kloosterling, lid van de orde van Augustinus, de kerkvader die enorm veel heeft betekend voor de jonge kerk. En die onder andere de beroemde uitspraak deed ” Zingen is dubbel bidden!”
De nieuwe paus heeft dat vandaag meteen in praktijk gebracht door – klein tenger, wat verlegen mannetje in het spierwit, alléén op het balkon – voor een vol Sint Pietersplein zonder schroom a capella het “Regina Coeli” in te zetten. De lofzang op Maria, en in haar ook de lofzang op alle moeders op deze moederdag. Zo zijn we weer rond. “O mijn lieve Augustijn, deze dame zal het zijn!”
Eigenlijk snap je met je hoofd niet zo goed waar je ontroering vandaan komt. Je kunt immers geen woord verstaan van wat ze zingen. Wel herken je de melodie die hartstochtelijk wordt meegezongen. Een Portugese verbastering van “Blowing In The Wind”. Je luistert met je hart en neuriet mee.
Je hebt je voorgenomen in deze vakantie in ieder geval één keer naar de kerk te gaan. Je hebt de dichtstbijzijnde parochie gevonden. Maar op oude deur van De Igreja Matriz – Nossa Senhora da Assunção in Mexilhoeira Grande prijkt een papiertje waaruit je kunt opmaken dat je vandaag ergens anders moet zijn.
Een vriendelijke jongen vertelt je in het Engels dat de kerk momenteel wordt gerestaureerd en hij wijst je de weg naar het parochiecentrum, een paar straten verderop, waar de viering zal plaatsvinden. De toneelzaal op de eerste verdieping stroomt snel vol. Zo’n honderdvijftig mensen van allerlei leeftijden. Gemoedelijk is het er. Naast je een opa met zijn kleinzoon. Die schijnt met een zaklantaarn in opa’s neus en krijgt koekjes van oma terwijl de pastoor een lang en gepassioneerd verhaal houdt.
Je hebt net in de reisgids gelezen dat het in Portugal onbeleefd is om veel met je handen te spreken. Maar dat geldt klaarblijkelijk niet voor priesters. Want deze gebaart dat het een lieve lust is. Hij ondersteunt woorden die uit zijn hart lijken te komen. Af en toe herken je een woord. “Papa Francesco” zegt hij, en “dolores”. De vitale zeventiger oogt regelmatig verdrietig en lijkt iets weg te slikken. Op andere momenten kijkt hij guitig van over zijn brillenglazen het kerkvolk aan en mompelt iets waardoor een aantal mensen beginnen te gniffelen.
Het is geweldig om niks van de preek te verstaan. Dan hoef je er ook niks mee. Wel kun je helemaal meedoen met de vaste delen van de Mis. En de bijbellezingen – hier voorgelezen door een moeder met een peuter op haar arm – kun je op je mobiel in het Nederlands volgen. Je gaat mee ter communie in de stroom. Weer die ontroering. Het is dezelfde kerk als thuis. Het geheim wordt overal ter wereld met dezelfde gebaren gevierd. Je bent onder familie al ken je er geen mens.
Grote delen van de Mis kun je wat mijmeren. Je laat de woorden van de Evangelielezing van vandaag door je heen gaan. Over die mannen die na de gewelddadige dood van hun vriend en aanvoerder in de nacht maar weer gaan doen wat ze altijd al deden. “Kom, we gaan het meer op, om te vissen”. Maar voldoening geeft het niet. Hun verdriet is te groot. En ze vangen ook nog eens niks.
Dan staat er iemand vanaf de kant te roepen dat ze het net “over een andere boeg” moeten gooien. En opeens vangen ze honderdrieenvijftig enorme vissen. Zonder dat het net scheurt. Dan herkennen ze Jezus. Hoewel hij dood was, maakt hij een gezellig houtskoolvuurtje op het strand om met zijn vrienden te ontbijten. Brood en vis. Een toepasselijk maaltje hier aan de zuidkust van de Algarve.
Over welke boeg gooi jij je netten vandaag? Durf jij je iets te laten zeggen door een ander? Als je doet wat je deed, krijg je immers wat je kreeg. Ineens staat er misschien iemand aan de rand van het meer van jouw bestaan die zegt dat het anders kan.
Je gaat bijna weer terug naar Nederland en je had graag nog eens live fadomuziek willen horen, maar het toerismeseizoen is daar blijkbaar nog niet voldoende voor op gang. Het slotlied tijdens deze eenvoudige Mis maakt echter alles goed. Uit volle borst zingen alle aanwezigen, jong en oud, schor en helder, zuiver en vals a capella een Ave Maria in het Portugees. Met een melodie als een onvervalste smartlap. En weer houd je het niet droog.
De stokoude kardinaal Re (91) hield een energieke en gloedvolle preek bij de uitvaart van onze paus Franciscus. Hieronder de volledige tekst, waarin vooral de laatste alinea me ontroerend bijblijft:
Op dit majestueuze plein van de Sint-Pietersbasiliek, waar paus Franciscus zo vaak de eucharistie heeft gevierd en grote bijeenkomsten heeft voorgezeten in de loop van deze twaalf jaar, zijn we in gebed bijeen rond zijn stoffelijk overschot met een bedroefd hart, maar gesteund door de zekerheid van het geloof, dat ons verzekert dat het menselijk bestaan niet eindigt in het graf, maar in het huis van de Vader in een leven van geluk dat geen ondergang zal kennen.
Namens het College van Kardinalen dank ik u allen hartelijk voor uw aanwezigheid. Met intense gevoelens groet ik de staatshoofden, regeringsleiders en officiële delegaties uit talrijke landen die hun genegenheid, eerbied en waardering hebben betuigd voor de paus die ons heeft verlaten.
De massale uitingen van genegenheid en deelname die we de afgelopen dagen hebben gezien na zijn heengaan van deze aarde naar de eeuwigheid, zegt ons, hoeveel het intense pontificaat van paus Franciscus de geesten en harten heeft geraakt.
Het laatste beeld dat in onze ogen en in ons hart zal blijven, is dat van afgelopen zondag, Eerste Paasdag, toen paus Franciscus, ondanks zijn ernstige gezondheidsproblemen, ons de zegen gaf vanaf het balkon van de Sint-Pietersbasiliek en vervolgens naar dit plein afdaalde om vanuit de open pausmobiel de grote menigte te groeten die voor de paasmis was samengekomen.
Met ons gebed willen we nu de ziel van de geliefde paus aan God toevertrouwen, opdat Hij hem eeuwige gelukzaligheid schenkt in de stralende en glorieuze horizon van zijn oneindige liefde.
De bladzijde van het Evangelie, waarin de stem van Christus zelf weerklonk die de eerste van de apostelen vroeg: “Petrus, heb je Mij lief, meer dan deze?”, verlicht en leidt ons. En het antwoord van Petrus was snel en oprecht: “Heer, U weet alles; U weet dat ik van U houd!”. En Jezus vertrouwde hem de grote opdracht toe: “Weid mijn schapen”. Dit zal de voortdurende taak zijn van Petrus en zijn opvolgers, een dienst van liefde in de voetsporen van de Meester en Heer Christus, die “niet gekomen was om zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mc.10,45).
Ondanks zijn uiteindelijke kwetsbaarheid en lijden heeft paus Franciscus ervoor gekozen deze weg van zelfgave te bewandelen tot de laatste dag van zijn aardse leven. Hij volgde in de voetsporen van zijn Heer, de goede Herder, die zijn schapen zo liefhad dat hij zijn leven voor hen gaf. En hij deed dat met kracht en sereniteit, dicht bij zijn kudde, de Kerk van God, indachtig de woorden van Jezus die door de apostel Paulus werden aangehaald: “Het is zaliger te geven dan te ontvangen” (Hand. 20,35).
Toen kardinaal Bergoglio op 13 maart 2013 door het conclaaf werd gekozen als opvolger van paus Benedictus XVI, had hij jaren van religieus leven in de Sociëteit van Jezus achter de rug en was hij vooral verrijkt door 21 jaar pastoraal werk in het aartsbisdom Buenos Aires, eerst als hulpbisschop, daarna als coadjutor en vervolgens vooral als aartsbisschop.
De keuze voor de naam Franciscus leek meteen een keuze voor een programma en een stijl waarmee hij zijn pontificaat wilde vormgeven, geïnspireerd door de geest van de heilige Franciscus van Assisi.
Hij behield zijn temperament en zijn vorm van pastoraal leiderschap en drukte onmiddellijk zijn stempel op het bestuur van de Kerk door een direct contact met de individuele personen en met de volkeren tot stand te brengen, verlangend om dicht bij iedereen te zijn, met bijzondere aandacht voor mensen in moeilijkheden, waarbij hij zich onbaatzuchtig inzette, in het bijzonder voor de minsten der aarde, de gemarginaliseerden. Hij was een paus te midden van de mensen, met een hart dat openstond voor iedereen. Bovendien was hij een paus die aandacht had voor het nieuwe dat in de samenleving opkwam en voor wat de Heilige Geest in de Kerk teweegbracht.
Met zijn kenmerkende woordenschat en zijn beeldrijke taal vol metaforen, heeft hij altijd getracht de problemen van onze tijd te verlichten met de wijsheid van het evangelie, een antwoord te geven in het licht van het geloof en aan te moedigen dat wij als christenen de uitdagingen en tegenstrijdigheden van deze jaren van omwentelingen, die hij graag omschreef als “een verandering van tijdperk”, aangaan.
Hij had een grote spontaniteit en een informele manier om iedereen aan te spreken, zelfs mensen die ver van de Kerk stonden. Met grote menselijke warmte en ten diepste ontvankelijk voor de drama’s van vandaag, heeft Paus Franciscus de angsten, het lijden en de hoop van onze tijd van globalisering echt gedeeld.
Vol overgave heeft hij zich ingezet om mensen te troosten en aan te moedigen met een boodschap die rechtstreeks en onmiddellijk tot het hart van de mensen doordringt. Zijn charisma van gastvrijheid en luisteren, verbonden met een stijl die aansluit bij de beleving van vandaag, heeft de harten geraakt en geprobeerd de morele en spirituele energie weer nieuw leven in te blazen.
Voorrang geven aan evangelisatie was de leidraad van zijn pontificaat, waarbij hij met een duidelijke missionaire inslag de vreugde van het evangelie verspreidde, die de titel was van zijn eerste apostolische exhortatie Evangelii Gaudium. Een vreugde die het hart van allen die op God vertrouwen met vertrouwen en hoop vervult.
De rode draad in zijn missie was ook de overtuiging dat de Kerk een huis is voor iedereen, een huis met altijd open deuren. Hij heeft herhaaldelijk het beeld gebruikt van de Kerk als een ‘veldhospitaal’ na een veldslag waarin velen gewond zijn geraakt, een Kerk die vastberaden de problemen van de mensen en de grote zorgen die de hedendaagse wereld verscheuren, wil aanpakken; een Kerk die in staat is zich over elke mens te buigen, ongeacht zijn geloof of omstandigheden, en zijn wonden te verzorgen. Ontelbaar zijn de gebaren en aansporingen ten gunste van vluchtelingen en ontheemden.
Ook zijn voortdurende inzet voor de armen was een constante factor. Het is veelzeggend dat de eerste reis van paus Franciscus naar Lampedusa ging, het eiland dat symbool staat voor het drama van de migratie, waar duizenden mensen in zee zijn verdronken. In dezelfde lijn lag ook de reis naar Lesbos, samen met de oecumenische patriarch en de aartsbisschop van Athene, evenals de viering van een mis op de grens tussen Mexico en de Verenigde Staten, ter gelegenheid van zijn reis naar Mexico.
Van zijn 47 vermoeiende apostolische reizen zal vooral die naar Irak in 2021, die hij tegen alle risico’s in heeft ondernomen, de geschiedenis ingaan. Dat moeilijke apostolische bezoek was een balsem op de open wonden van de Iraakse bevolking, die zo veel had geleden onder het onmenselijke optreden van ISIS. Het was ook een belangrijke reis voor de interreligieuze dialoog, een andere belangrijke dimensie van zijn pastorale werk. Met het apostolisch bezoek in 2024 aan vier landen in Azië en Oceanië bereikte de paus “de uiterste periferie van de wereld”.
Paus Franciscus heeft altijd het evangelie van barmhartigheid centraal gesteld en herhaald dat God nooit moe wordt ons te vergeven: Hij vergeeft altijd, ongeacht de situatie van degene die om vergeving vraagt en terugkeert op het rechte pad.
Hij wilde het buitengewone Jubeljaar van Barmhartigheid, waarmee hij benadrukte dat barmhartigheid “het hart van het evangelie” is.
‘Barmhartigheid’ en ‘vreugde van het evangelie’ zijn twee sleutelwoorden van paus Franciscus. In tegenstelling tot wat hij “de wegwerpcultuur” noemde, sprak hij over de cultuur van ontmoeting en solidariteit. Het thema broederschap liep als een rode draad door zijn hele pontificaat. In de encycliek “Fratelli tutti” wilde hij een wereldwijde aspiratie tot broederschap doen herleven, omdat we allemaal kinderen zijn van dezelfde Vader in de hemel. Hij heeft er vaak krachtig aan herinnerd dat we allemaal tot dezelfde menselijke familie behoren.
In 2019, tijdens zijn reis naar de Verenigde Arabische Emiraten, ondertekende paus Franciscus een document over “Menselijke broederschap voor wereldvrede en samenleven”, waarin hij verwees naar het gemeenschappelijke vaderschap van God.
In zijn encycliek ‘Laudato si’ richtte hij zich tot mannen en vrouwen over de hele wereld en wees op onze plichten en medeverantwoordelijkheid ten aanzien van ons gemeenschappelijk huis. “Niemand kan zich in zijn eentje redden”.
Geconfronteerd met de oorlogen die woedden in de afgelopen jaren, met hun onmenselijke gruweldaden en talloze doden en vernielingen, heeft paus Franciscus onophoudelijk zijn stem verheven om te smeken om vrede en opgeroepen tot redelijkheid en eerlijke onderhandelingen om mogelijke oplossingen te vinden, omdat oorlog – zo zei hij – alleen maar dood en vernietiging van huizen, ziekenhuizen en scholen betekent. Oorlog laat de wereld altijd slechter achter dan hij was: hij is voor iedereen altijd een pijnlijke en tragische nederlaag.
“Bruggen bouwen en geen muren” is een oproep die hij herhaaldelijk heeft gedaan en zijn dienst aan het geloof als opvolger van de apostel Petrus is altijd verbonden geweest met de dienst aan de mens in al zijn dimensies. In geestelijke verbondenheid met heel de christenheid zijn wij hier talrijk aanwezig om te bidden voor paus Franciscus opdat God hem in de onmetelijkheid van zijn liefde moge opnemen.
Paus Franciscus sloot zijn toespraken en ontmoetingen altijd af met de woorden: “Vergeet niet voor mij te bidden”. Lieve paus Franciscus, nu vragen wij u voor ons te bidden en vanuit de hemel de Kerk, Rome en de hele wereld te zegenen, zoals u afgelopen zondag vanaf het balkon van deze basiliek ook hebt gedaan in een laatste omhelzing met het hele volk van God, maar ook in gedachten met de hele mensheid die met een oprecht hart de waarheid zoekt en de fakkel van de hoop hoog houdt.
Het is even zoeken, maar dan zie ik hem: bovenop de lamp, waar mijn zoon hem op een onbewaakt ogenblik heeft bevestigd. Nu nog vastgekleefd aan het ijzer, maar al duidelijk op weg naar de hemel.
Jarenlang prijkte Franciscus op de koelkast als magneet. Vrienden hebben hem ooit met een knipoog uit Rome meegebracht. En sindsdien bewaakt hij onze boodschappenlijstjes, bonnetjes en onbetaalde rekeningen.
Nu had ik hem op Tweede Paasdag, toen zijn dood bekend werd – een dag nadat hij met zijn laatste krachten nog eenmaal Gods zegen had afgesmeekt over ons en onze gekwelde wereld die naar opstanding en opstand snakt – bij mijn meditatiehoekje neergezet met een kaarsje.
Twaalf jaar lang heb ik hem immers met grote belangstelling gevolgd. Deels als een soort “guilty pleasure”, want als oud-priesterstudent ben ik nooit helemaal losgekomen van de fascinatie voor het Vaticaan.
Maar zeker ook, en toenemend, bezag ik hem met bewondering en verwondering. Hoe deze – vanaf zijn eerste dag als paus al – oude man op een jonge en frisse manier heilige huisjes binnen de kerk durfde omschoppen. En – misschien nog wel veel wezenlijker – hoe hij op het grote politieke wereldtoneel de stem werd van het kwetsbare. De armen, de natuur, de aarde, de vluchtelingen, de kleinen en gemarginaliseerden. Een stem vóór vrede en tegen scheidsmuren.
Tegen de tijdgeest van verrechtsing en consumentisme in had hij het steeds over barmhartigheid, soberheid, solidariteit en openheid. Niet alleen in woorden, maar zeker ook in daden. Ik koester de beelden van zijn omhelzingen op het Sint Pietersplein, zijn bloemenkrans op de zee bij Lampedusa. Niet in pompeuze gewaden, niet in een limousine. Zelf zijn eigen tas dragend, op afgetrapte schoenen, stapte hij in een tweedehands Ford Focus op weg naar de ander in wie hij de Ander ontmoette.
Ik kan wel zeggen dat de manier waarop Franciscus zijn pausschap invulde voor mij een grote inspiratiebron is. Ook om me – ondanks alle bedenkingen die ik bij het instituut heb – nog steeds, en misschien wel steeds meer, thuis en geborgen te voelen in de katholieke familie, waar God geen “theorie” is, maar een levende werkelijkheid in een gebroken wereld.
Nu is hij gestorven, en al een beetje opgestegen, tot halverwege onze woonkamer, niet ver van het plafond. We zullen hem los moeten laten. Net als zijn grote liefde, de Heer, die zei “Hou me niet vast”. Maar ergens – afgaand op de tranen die me overvielen toen zijn dood tijdens de Mis op Tweede Paasdag bekend werd gemaakt – vermoed ik dat deze man nog lang in mijn hart houd. En zijn magneet op de koelkast.
Ademloos luisterde je naar je moeder Agatha als ze je wees op deze plant. Ieder jaar opnieuw als het opschoot tussen de tegels en in de bermen.
Dit plantje stond immers onder het kruis op Golgotha, en druppels bloed uit Jezus’ wonden vielen op de blaadjes . En sindsdien zijn alle nakomelingen van het kruid voorzien van dit teken.
Je bad ook elk jaar op Goede Vrijdag stipt om drie uur de Kruisweg met haar mee. Toen je nog klein was voor de crucifix boven de schouw. En later speelde je er orgel bij, in de kerk. “O hoofd vol bloed en wonden”. Of je was misdienaar en je ging met het lantaarntje van statie naar statie.
Vandaag weet je dat het plantje Perzikkruid heet. En je moeder is al een poosje dood. Je werkt tegenwoordig op vrijdag, dus vandaag voor jou geen Kruisweg in een kerk. Maar zoals het plantje zit geworteld in de grond, zit het verhaal voor altijd gegrond in je hart.