
Langzaam verdwijnt Terschelling achter de horizon. Twee weken hebben we er gekampeerd. Los van de eisen van het dagelijks leven. Los van de verwachtingen van anderen. En ook een beetje los van mezelf.
Ze hebben iets tijdloos, de Waddeneilanden. Misschien juist omdat ze zo tijdelijk zijn. Zoals ze voortdurend veranderen van vorm. Aan de ene kant komt er wat bij, aan de andere kant slijten ze af.
Het zand waaruit ze voortkomen kan de ene dag hard en nat en zwaar zijn, en het andere moment luchtig en vluchtig, bijna als stof. Zoals de zee waaruit ze zijn geboren oneindig veel kleuren, geuren en klanken kent.
Ik ben me er van bewust dat ik “ergens anders” ben, weg van het “vaste” land. Het is een “los land”. Niet “vastomlijnd” maar “in beweging”. Een metafoor voor mogelijkheden en verandering.
En als ik ’s nachts in de tent het ruisen van de branding in de verte hoor, besef ik hoe klein ik ben, hoe klein wij zijn, hoe klein de eilanden en het land in die grote zee. Ontzagwekkend enerzijds, maar er gaat ook een soort geruststelling uit van die oneindige klank van vergankelijkheid.