appelmos
De uitspraak “Onkruid vergaat niet” is algemeen bekend, maar hij maakte er “Onkruid bestáát niet” van. Deze grote leermeester van mijn jeugd – de werkelijk in alles geïnteresseerde pastoor Thomas uit Leimuiden (“men noemt mij een universele mens”) – bulderde het van de preekstoel, op een zonnige zomerzondag, toen hij – inmiddels tegen de tachtig – inviel voor zijn bescheiden opvolger die een paar weken op vakantie was.
De preken van Thomas waren een wervelstorm vergeleken bij de brave verhaaltjes van zijn opvolger. Ten eerste beklom hij de krakende preekstoel – terwijl dat allang niet meer gebruikelijk was – en ten tweede had hij écht iets te vertellen, zo gedroeg hij zich althans. De strenge, geleerde bik vanonder zijn glimmende kale schedel vanaf de kansel, zijn welluidend galmende stem waarvoor hij geen microfoon nodig had, en zijn met humor én duidelijke meningen doorspekte betogen waren – in ieder geval voor mij als kind – buitengemeen spannend.
Zoals dus die keer dat hij ons voorhield dat ál wat leeft – dieren, planten, schimmels en mutanten – deel uit maakt van de Schepping, en dus gerespecteerd dient te worden. Ik hoor het nog woord voor woord letterlijk uit zijn mond komen, terwijl het fenomeen zich toch zo’n veertig jaar geleden aan mij voordeed:
“Onkruid bestaat niet! Alleen ongewénst kruid! Als het ons niet van pas komt! Neem nou de berenklauw, met zijn bladeren zo groot als kinderbadjes en zijn bloemen als een bubbelbad! Weet u wel, als u hem in uw achtertuintje staat te verdelgen, dat het een uitstékend geneesmiddel tegen vallende ziekte bevat!?”
Of dat laatste op enige wetenschappelijk basis is gestoeld, weet ik niet, maar alleen al de manier waarop hij “vallende ziekte” uitsprak, boezemde ontzag in. Ik had geen idee wat vallende ziekte was, maar in mijn verbeelding zag ik gebroken en gevallen mensen weer opstaan in de schaduw van de machtige schermbloemen van de berenklauw.
Pastoor Thomas was voor mij een soort Freek Vonk avant la lettre: hij wist alles, kon alles en durfde alles. En als ik – mede dankzij zijn voorbeeld – niet had bedacht om priester te worden, had ik destijds – net zo goed door hem geïnspireerd – ook voor biologie kunnen kiezen. Of voor literatuur, of kunst, of een combinatie van dit alles. Want in de boekenkast van Thomas stonden ook Jan Wolkers en Maarten ’t Hart, die ik later allemaal heb verslonden. Of je het nou natuur, evolutie, schepping, transformatie of vergankelijkheid noemt, het overstijgt ons. En dat raakt. En verbindt.
Afgelopen weekend nam ik deel aan een door vrienden, vanwege hun verjaardag georganiseerde wandeling. En ik kwam zomaar, toevallig naast een veldbioloog te lopen. En zij bracht mij mijn jeugdige fascinatie voor de natuur weer in herinnering. In dit geval niet door van alles oorverdovend van de daken te schreeuwen, maar juist door haar zachtjes en bescheiden uitgesproken bewondering voor het kleine.
Ik hing aan haar lippen toen ze vertelde hoe ze laatst “appelmos” had ontdekt, zeldzaam in Nederland. Minuscuul en oogstrelend. En hoe ze tijdens haar werk eens door een adder was gebeten, én hoe ze een reekalfje had ontmoet. En dat dit heel ontroerend was. Onderweg zagen we “look zonder look”, “speenkruid” en “paarse dovenetel”, en voor al dat moois – of het nou zeldzaam of algemeen was – begonnen haar ogen te glimmen. Onkruid bestaat niet.
Tja Piet, ik zeg dat ook altijd en laat veel in de tuin staan, waarvan mijn moeder zei: dat moet je eruit doen hoor! Onkruid! Ik geniet ervan. Bekijk ieder bloempje maar eens, zo op je knieeen erbij: PRACHTIG. ☘️🌿🍀🌻