Spertijd

“Je was eigenlijk altijd bang”, zegt mijn moeder. “Het was al spertijd toen pa me naar dokter droeg, vlak langs de controlepost van de Duitsers”. “Halt”, klonk het in het diepe donker. De straatverlichting brandde niet, en de huizen moesten verduisterd zijn om geallieerde vliegtuigen geen oriëntatiepunten op de grond te bieden. Uit het duister doemde een Duitse soldaat op. De hevige oorpijn van die avond ten spijt, voelt mijn moeder vooral de spanning van dat moment vandaag nóg. “Pa zei ‘krank’ en wees op mij, en toen mochten we door. De Duitser liep mee naar de dokter, en bracht ons zelfs weer naar huis. Hij vertelde dat hij thuis “in meine Heimat” ook “eine Tochter” had, en hij had lieve bruine ogen”.

Ze zit op haar praatstoel, en de oorlog ligt voortdurend op het puntje van haar tong, zeker als het op het journaal en in de krant over “avondklok” of “scholen dicht” gaat. “Je was eigenlijk altijd bang, want je wist niet wat je te wachten stond. Of de oorlog nog een week zou duren, of een jaar, of misschien wel voor altijd. Dan zaten we een poosje op school en ineens werd het gebouw weer gevorderd door de moffen. Hadden we een week of wat les in een boerenschuur, waar het koud was en het naar stront stonk. Of ergens achterin een loods van de koekfabriek van Beuk. Daar rook het lekkerder”.

“Je was eigenlijk altijd bang”, ook voor de soldaat met de lieve bruine ogen, die ’s zondags zelfs ook gewoon in de kerk kwam. Die thuis een dochter had, en van wie ze wel eens wat restjes eten uit de grote legerkeuken meekreeg. Bang voor de geallieerde bombardementen ook, voor het nachtelijke geluid van het afweergeschut. De oranje gloed van brand in de verte. Bang om te moeten vluchten. Bang voor de besmettelijke ziektes, waardoor je vader of broer of oma zomaar kon worden weggerukt. Bang als de kachel uit was en het hout op, terwijl het buiten het eensteensmuurtje vroor dat het kraakte. Bang voor de marcherende soldaten, voor hun gezang tijdens de met drank en heimwee overgoten “Weihnachten”. Bang om bang te zijn, want je moest dapper zijn, en niet huilen. “Daar kopen we niks voor”. Bang voor de openlijke en omfloerste angst van de anderen. Voor de woede en de onberekenbaarheid van de wanhoop.

“Bidden!, beval moe als het luchtalarm klonk. Allemaal op de knieën, rozenkrans in de hand.” Bidden tot de storm is geluwd, de vliegtuigen over zijn gevlogen, de epidemie is uitgewoed. Tot het “vrede” is. Maar als het kind uit de oorlog is, is de oorlog tachtig jaar later nóg niet uit het kind. Want ook vanavond, als het spertijd is, en de angstaanjagende buitenwereld lijkt te gonzen van gevaar, belt mijn moeder me op en zegt: “Ik ga maar vroeg naar bed, en ik bid onder de dekens de rozenkrans, misschien gaat het dan over”.

Eén gedachte op “Spertijd

  1. Joke v Rijzen

    Daar ben je dan eindelijk weer.
    En wel met een prachtig waar gebeurd verhaal .
    Maar ik weet nog steeds niet of het bidden zal helpen in deze tijd.
    Hoewel ik af en toe toch wel een schietgebedje doe.
    Gr Joke

Laat een antwoord achter aan Joke v Rijzen Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *