Misschien heeft mijn moeder hem ergens gekregen of gevonden. Of toch zelf, in een opwelling gekocht. Aangetrokken door de kleuren, of de eigen herinneringen aan ooit. Aan zon, zee, strand. Aan kinderstemmen, meeuwen, het ruisen van de branding. Aan lippen zilt, geur onmiskenbaar, oervloed van het leven. Opgetogen spelen, jezelf erin verliezen, niks hoeft en alles mag.
Of was ze even terug bij dromen van weleer. Aan de hoop net zoals haar zussen veel kinderen te baren. En hoe de jaren vergleden en er niets gebeurde. Tot toen, die ene dag. Eén zoon geboren. En dat het daarbij bleef. Die jaren later, toen hij groot werd, koos voor celibaat. Geen verwachting ooit nog kleinkinderen te zien. En dan, gewend te geven, gewend om los te laten, schenkt zij de bal aan haar jongste zus Nelly. “Want jij krijgt kleinkinderen, wij vast niet”.
Nu zoveel jaren later, is Vera vijf en Jonathan één jaar. Tante Nelly, inmiddels vele malen oma, is erbij als Jonathan wordt gedoopt. We komen tegelijk aan bij het feest. Vera, die haar slechts twee keer, en lang geleden heeft gezien, pakt meteen haar hand. Vanzelfsprekend, alsof ze het voelt: deze ken ik, vanbinnen.
Tante Nelly geniet van mijn kinderen, de kleinkinderen van haar nu echt oude zorgzame zus. En ze leert Jonathan kennen. Die vol verwondering opkijkt naar deze andere oma. Uit haar tas komt de strandbal. “Voor jouw kleinkinderen, die je nooit dacht te krijgen”, zegt ze tegen mijn moeder. Ik sta erbij en ik voel dat dit een heilig moment is.
De strandbal reist mee naar Leeuwarden. Krijgt hier een plekje onder de zon. Hij is kleurrijk en luchtdicht, kan jaren nog mee. Maar vooral is hij een teken geworden. Van gunnen en zusterliefde. Van het geheim dat geven wordt tot ontvangen, uitgedeeld geluk. Hoe wat met het hart geschonken niet verloren gaat. Een bijzonder cadeau voor gever en ontvanger. Om dankbaar voor te zijn. Om niet te vergeten.