
Op doordeweekse dagen droeg mijn vader een “werkhorloge”, of zoals hij zelf zei: een “werkhorlozie”. Hij “droeg” het ook echt, want het zat niet óm zijn pols, maar meestal ín zijn jaszak. Toen het bandje in ver vervlogen tijden brak, vervaardigde mijn moeder van een oude portemonnee een foedraaltje voor het klokje. Het kost me weinig moeite om weer voor de geest te halen hoe mijn vader het er sindsdien met zijn sterke maar slanke vingers talloze keren uitpeuterde om van de juiste tijd op de hoogte te zijn.
Dat het voor zijn werk – het met de hand verscheppen van enorme hoeveelheden potgrond – helemaal niet handig was om zoiets teers als een horloge om zijn pols te hebben, werd als geloofwaardig argument beschouwd voor deze wonderlijke constructie. Ikzelf denk dat het vooral uit zuinigheid was dat van het kopen van een nieuw bandje werd afgezien.
De licht spottende opmerkingen van zijn collega’s -“Wat heb je nou toch voor een mooi dingetje, Piet? Chique de friemel man!”- nam hij lachend op de koop toe. Ze waren trouwens wel wat van hem gewend. Toen hij op een dag bijna het topje van zijn duim had afgesneden met een potscherf, en daarop categorisch weigerde naar de dokter te gaan, naaide mijn moeder een speciale – de wond min of meer beschermende – handschoen van een oude oranje onderbroek.
Nu het werkhorloge, na het overlijden van mijn moeder, plotseling weer tevoorschijn kwam, bleek het tot mijn verwondering – uiteraard nadat ik het voorzichtig had opgewonden – nog te lopen. Het zal waarschijnlijk ergens eind jaren vijftig, maar misschien zelfs eerder, mét bandje, gekocht zijn bij Kolijn in Oude Wetering. Zoals ik daar zelf zo’n veertig jaar geleden mijn eigen eerste horloge kreeg. Niets is zo tijdloos als een klokkenmaker, want dat is immers de enige die boven de tijd verheven lijkt.
Het confronteert me ook met het verstrijken van de tijd. En met het feit dat het boek van mijn ouders – nu ze er beide niet meer zijn – dicht is. Of misschien zeg ik het verkeerd. Misschien kan ik beter zeggen dat het boek voltooid is. En dat het nu juist ópen gaat in plaats van dicht. Want ik kom elke dag wel een opschrijvenswaardig hoofdstukje tegen. Hetzij in mijn herinneringen, hetzij aan de hand van een voorwerp, zoals het “werkhorlozie”. Het vertelt over hun liefde, mijn moeders creativiteit en mijn vaders bereidwilligheid om haar zonderlinge oplossingen – soms schoorvoetend, vaak glimlachend – te omarmen.