
“D’r staat hier nog een spitschep van je vader!” Oom Gerard aan de telefoon. “Toen je vader en moeder naar de serviceflat verhuisden hebben ze hem aan mij gegeven. Wil jij hem hebben, je hebt nou toch ook een tuintje?”
Op dat moment was het lapje grond achter ons huis niet veel weelderiger begroeid dan met een kwijnend grasveldje, temidden van wat borders met goedbedoelde sierplantjes. Maar het tij is de afgelopen maanden gekeerd. Op mijn negenenveertigste ben ik voor het eerst in mijn leven een moestuintje begonnen. En toen oom Gerard de schep laatst op mijn moeders negentigste verjaardag meenam naar Leeuwarden aten we de eerste tuinkers en radijs van eigen bodem.
Vanavond eten we verse tuinbonen, en de afgelopen weken hebben we ons tegoed gedaan aan overvloedige sla en snijbiet. Tomatenplantjes, minikomkommers, worteltjes, rabarber, krootjes, aardbeien, uien en andijvie schieten onder de huidige gunstige omstandigheden als paddenstoelen uit de grond. En zo lijkt de spitschep, of de “graaf” zoals mijn vader hem noemde, de plek waar ik woon symbolisch nieuwe vruchtbaarheid te geven.
Mijn vader hield van tuinieren. En hij was er nog goed in ook. Het gekke is dat ik daar in mijn leven nooit veel van heb gezien. Ik ken zijn tuinderschap slechts uit verhalen, en van een enkele onscherpe foto. Voordat ik geboren werd had hij altijd een tuin, maar toen ik kwam werd de plaats die er was blijkbaar opgeofferd aan zandbak en speelruimte. Ik vrees dat mijn geboorte letterlijk en figuurlijk ten koste ging van mijn vaders eigen plek. Deze bescheiden man, die nauwelijks iets voor zichzelf opeiste.

Wel had hij zijn graaf nog. En vele jaren heeft hij zich dienstbaar gemaakt door in zijn vrije tijd – naast zijn werk waar hij ook dag in dag uit met een schep in zijn handen stond om grond voor de potplanten te mengen – tuinen van vrienden en familie om te spitten. Toen hij op zijn negenenvijftigste met vervroegd pensioen ging, was hij bovendien ook van harte welkom op het kerkhof, waar hij nog lang diepe kuilen groef voor menig overleden dorpsgenoot.
Maar zelf tuinieren zat er niet meer in. Terwijl hij er best ruimte voor had, zeker toen ik opgroeide en het huis uit ging. Het kwam kennelijk niet meer in hem op om plek op te eisen. Toen hij vier jaar geleden overleed pasten zijn persoonlijke bezittingen in een klein doosje. Een paar puzzelboekjes, wat potloodstompjes, en een flessenopener. Plus een zondags én een doordeweeks horloge.
Meer dan ik voor mogelijk hield, geniet ik van het zelf telen en bereiden van groente. En vooral als ik ’s morgens vroeg, als de wereld nog stil is, even mijn ronde maak door het minuscule paradijsje achter ons huis, denk ik vaak aan mijn vader. En, ook al staat alles tegenwoordig uitvoerig op internet, toch was het fijn geweest als ik juist hém even had kunnen vragen hoe groot je tuinbonen eigenlijk moet oogsten, en wat je het beste kunt doen tegen luis.
