Eeuwig Leven

Betrapt. Net op het moment dat je deze foto hebt gemaakt en je op het scherm kijkt of hij gelukt is, verschijnt ze voor het raampje van de bus.

Je ziet dat zij het heeft gezien. Dat je een foto maakte. En ook wat je ermee van plan bent. Want zo’n boodschap, op zo’n plek, op de vuurrode bus, geparkeerd voor het meest statige gebouw van de stad, vraagt om een reactie. Een gepeperde mening, of op zijn minst een cynisch commentaar.

Maar dan kijk je haar in de eerst verschrikte, maar vervolgens ontwapenende, doorleefde ogen, terwijl ze enthousiast begint te zwaaien.

Een oogwenk in een ogenblik. De man keek in de vrouw. De vrouw keek in de man. Uit de gouden kooi van haar hart liet zij een duif vrij.

Je kan niet anders dan denken aan deze zinnen uit het vers dat je vriend, dichter Jean Brüll schreef voor jouw huwelijk, alweer veertien jaar geleden

En precies dan weet je dat je het niet meer kunt. Iemand die jou zo heeft aangekeken ga je niet meer belachelijk maken of de maat nemen.

Niet omdat ze knap is of jong.  Maar omdat je ziet dat zij het gelóóft. Dat zij op haar oude dag onvoorwaardelijk haar beste krachten geeft voor de boodschap die haar leven schraagt. Een verhaal over “eeuwig leven”.

En plotseling vlamt ook iets van hoop in je eigen binnenste – noem het voor de gelegenheid je “ziel” – op. Niet zozeer over een leven “hier na”, want eigenlijk weet en voel je dat eindeloosheid misschien wel een treuriger vooruitzicht is dan sterfelijkheid, die immers urgentie geeft aan iedere dag.

Maar je geraaktheid heeft wel iets te maken met het verlangen naar leven met “eeuwigheidswaarde in het hier-en-nu”. Waar misschien in de kleinste ontmoeting, in de ogen van de voorbijganger, het (of dé?) grootste onbenoembare aan het licht komt.

In deze periode maak ik een serie schrijfsels over de ontdekkingstocht naar wat “Vasten” voor mij betekent. Ik wil er wat mee experimenteren. Ik ervaar het niet als een periode van dingen “niet mogen”, maar juist een tijd om aandachtiger stil te staan bij wat er allemaal te ontdekken en te ontvangen valt als je het overbodige weg durft te laten. Misschien wil je wel mee op ontdekkingstocht

Atelier Piet Koek

Sinds een poosje huur ik een cel in de oude gevangenis van Leeuwarden, de Blokhuispoort. “Atelier Piet Koek” heb ik mijn cel genoemd. Een gevangeniscel die een kloostercel is geworden. Waar muziekinstrumenten staan, een plant, een tafeltje en wat stoelen. En waar ik regelmatig schrijf, mediteer en musiceer. Om recht te doen aan een oud en levendig verlangen: om een plaats te hebben waar twee werelden samenkomen: bezinning en creativiteit. Om daar mezelf en anderen (op afspraak) te ontmoeten.

Als muziektherapeut, in onder andere de revalidatie ervaar ik de laatste twintig jaar dagelijks hoe muziek aanraakt wat wezenlijk is. Hoe muziek, poëzie, stilte en écht contact het verschil kunnen maken. Hoe kilte en eenzaamheid kunnen worden doorbroken als we het aandurven voorbij de woorden tot klinken te komen. De tranen, de extase, de levenskracht van het gezongen of beluisterde lied, het improviseren op dissonant en harmonie. Muziek verrast, troost, ontwapent, ontregelt en heelt.

En daarnaast, daarbij en daarin wordt zo vaak een volgende laag aangeraakt: wat wil er in jou en mij tot ontplooiing komen? Wat is je volgende stap in het leven? Wat leeft er in mij en in jou dat nog niet – nog nooit misschien – aan het licht is gekomen? Waar is oude pijn die op “transformatie” wacht?

De opleiding “focusing” die ik de afgelopen jaren heb gevolgd heeft me daarmee onstuitbaar in contact gebracht. In jouw en mijn eigen binnenwereld en lichamelijk gewaarworden, is een rijkdom te ontdekken die verborgen blijft als we ons alleen laten opslokken door de dagelijkse beslommeringen. Er is een “diep weten” in ons voelen. Maar durven we te voelen wat het brok in onze keel en de knoop in onze maag ons te zeggen hebben? Focussen is: daarmee op een milde en vriendelijke manier in contact komen, met en zonder woorden, of op de golven van een melodie.

Ik herken en erken hierin mijn levenslange verlangen naar mystiek en rituelen: verwijzingen naar meer dan alleen dat wat we met ons denken kunnen kennen. In een samenleving die zo eenzijdig lijkt te zijn gericht op wat we kunnen “becijferen”, is er ruimte nodig om te kunnen inzoomen op het “grotere” in het “kwetsbare” en het “kleine”. Ik verlang naar een plek voor de “verwondering” en het “niet weten”. Om te “ontvangen” wat we niet kunnen “grijpen” of “bevatten”.

Ik hoop met deze plek, mijn atelier voor focussen, zingeving en muziek, een ruimte te scheppen waar we open kunnen staan voor wat we nog niet wisten over elkaar, onszelf en zoveel meer. Misschien zal ik er vooral zelf aan het reflecteren en creëren zijn, misschien komen er mensen op mijn pad die ik professioneel en persoonlijk kan vergezellen op hun ontdekkingstocht; de tijd zal het leren.

interesse? Mail me dan gerust op pjgkoek@gmail.com

Alles Goed?

Of we alsjeblieft op wilden houden met de vraag “Alles goed?” Net zoals ze niet meer wou dat we het hadden over “straks even lekker een boterhammetje eten” of dat we vroegen “hoe het met de ontlasting gaat”. “Noem de dingen bij hun naam!”, zei ze. “Het gaat voornamelijk slecht, eten is een crime en ik kan niet poepen!” Een leerzame les die ik ooit van een cliënte kreeg.

Of, zoals de honderdjarige tante van mijn moeder je altijd bits en met een grimmige grijns toewierp als je vroeg hoe het met haar ging: “Ik zal maar zeggen BEST!”.

Mijn vader stelde me, als ik in mijn eentje bij mijn ouders op bezoek was de vraag hoe het thuis was. “Alles NOG goed?” klonk het dan, alsof hij verwachtte dat elk moment de pleuris uit zou kunnen breken. Een met zorgen doordrenkte vraag eigenlijk. Net als de vraag “Alles goed?, of erger nog “Alles onder controle?”, vragen waarmee de deur naar een eerlijk antwoord eigenlijk al dicht gegooid wordt.

Maar ook in de meer open gestelde vraag “Hoe gaat het?” zit vaak een gespannen en haastige ondertoon. Want wil ik wel echt weten hoe het met de ander gaat? Ik neem me voor deze vraag alleen nog te stellen als ik ook echt tijd en ruimte voor het antwoord heb, ook als het antwoord “Nee!” is, of “Het gaat wel”. Als ik geen tijd en ruimte heb, zou ik ook kunnen volstaan met “Hoi!”, of “Fijn dat ik je even zie”, maar alleen als ik ook dát echt meen. Onoprechtheid is nog erger dan haast.

Natuurlijk gaat niet “alles” goed. Nooit. Zoals ook niet “alles slecht” gaat. Er is altijd ergens licht, en ook altijd ergens schaduw. Maar misschien zitten we teveel gevangen in het idee dat we controle kunnen uitoefenen hoe “het” gaat. Zit ons denken en onze taal en ons leven niet vol van deze collectieve controledwang? Ik schrok er laatst van dat iemand aan me vroeg om een eindje mee te gaan wandelen. Niet met als argument dat het zulk lekker weer was, maar omdat de smartwatch aangaf dat het weer tijd was voor een paar duizend extra stappen.

Daar kan ik dan wel weer een oordeel over hebben (ook een vorm van controle), maar misschien kan ik beter bij mezelf in de spiegel kijken. Want bergt mijn hele “vasten-exercitie” ook niet het gevaar in zich dat ik aan het controleren sla? Alsof ik mijn lichamelijke en geestelijke gezondheid, en mijn “zieleheil” aan het redden ben met allerlei “trucjes”? Geen of minder koffie en alcohol, geen vlees, geen haast en nog zo wat van die mooie voornemens. Het wordt zo gauw een doel op zich.

Hoe kan ik vasten als een weg naar het scheppen van ruimte? Om juist “los te laten”, in plaats van mezelf “in bedwang” te houden. Geen “prestatie”, maar “toelaten” wat er is en speelt. Ook de dingen die “niet goed” gaan in de ogen kijken, en datgene waar ik bang voor ben of me zorgen om maak. Ruimte scheppen voor het onverwachte dus. Tijd en aandacht geven aan mijn buurman, mijn partner, mijn kind en mijn kat. En aan mezelf. De moed hebben om echt te kunnen luisteren naar hoe het gaat. Onvoorwaardelijk.

In deze periode maak ik een serie schrijfsels over de ontdekkingstocht naar wat “Vasten” voor mij betekent. Ik wil er wat mee experimenteren. Ik ervaar het niet als een periode van dingen “niet mogen”, maar juist een tijd om aandachtiger stil te staan bij wat er allemaal te ontdekken en te ontvangen valt als je het overbodige weg durft te laten. Misschien wil je wel mee op ontdekkingstocht

Te Gast

Vanuit “onze” woonkamer keek ik vanmorgen de tuin in, waar de al krachtige zon de sneeuw van gisteren deed smelten. Daar zat ik, in mijn “hier nu”, met mijn leven, mijn gedachten, mijn zorgen en dromen. Op een plek waar ooit ook ongetwijfeld andere ogen een andere tuin in keken.

Mijn kinderen fantaseren er wel eens hardop over: wie zouden hier honderd jaar geleden hebben rondgelopen? En, sinds ik met mijn dochter de fantastische film “The Others” zag, denken we er samen wel eens half gekscherend over na welke zielen er hier nu nog rond zouden kunnen dolen.

In een film over oud Leeuwarden die ik laatst zag, is te zien hoe een bombardement in de Tweede Wereldoorlog de Spoorstraat trof. Een paar honderd meter verderop was de gevel van een huis als het onze weggeslagen. De bewoners van “ons” huis zullen de klap hebben gehoord en gevoeld, en de slachtoffers – er was een kind bij – misschien hebben gekend. Grote gebeurtenissen die op kleine schaal alles voorgoed kunnen veranderen.

En een paar jaar geleden was er een Jehovah’s getuige aan “onze” deur die als jongen in “ons” huis was opgegroeid. In ruil voor het verder laten rusten van geloofkwesties mocht hij zijn oude kinderkamer – nu de kamer van mijn zoon – best even zien. Met tranen in zijn ogen keek hij recht zijn eigen verleden in.

Zullen onze kinderen zo misschien over vijftig jaar ook langskomen bij de nu nog toekomstige bewoners? Om te zien waar ze ooit hebben gewoond, waar ze hun eerste stappen hebben gezet? En wie weet welke – nu nog in de sterren geschreven – avonturen ze zullen hebben beleefd?

Ben ik er dan nog? Lijkt me sterk. Wie kent mijn naam nog? Is de piano er nog waar ik op heb gespeeld? Of is er ergens nog een opname van een liedje dat ik heb gezongen? Of een tekst die ik heb geschreven? Weet iemand nog hoe ik rook, of hoe ik kon kijken als ik boos was of ontroerd? En doet dat er dan nog toe?

Ik hoorde vanavond in een televisieprogramma iemand zeggen “We zijn hier te gast”. En deze opmerking trof me juist nu als een donderslag. Want “hier nu” is zo onvoorstelbaar relatief. Zoals “bezit” gewoon een illusie is. Als ik zeg dat dit “ons huis” is, is dat toch niet meer dan een tijdelijke afspraak op basis van getalletjes en een handtekening? Gebakken lucht toch?

Iets meer dan honderd jaar geleden groeiden hier slechts fruitbomen. Op de oude zeeklei die ik een halve meter onder ons tuintje opspit. En over honderd jaar is dit gebied misschien wel weer opnieuw opgeslokt door de zee. Ik word er wel rustig van. Wat zou je je druk maken? We zijn slechts te gast.

In deze periode wil ik een serie schrijfsels maken over de ontdekkingstocht naar wat “Vasten” voor mij betekent. Ik wil er wat mee experimenteren. Ik ervaar het niet als een periode van dingen “niet mogen”, maar juist een tijd om aandachtiger stil te staan bij wat er allemaal te ontdekken en te ontvangen valt als je het overbodige weg durft te laten. Misschien wil je wel mee op ontdekkingstocht

Hier Nu

In de maartse zondagmorgenzon zit ik in ons tuintje. Het ligt nog braak. En het is stil, op het gezang van een enkele duif na. Ik hoef niks en ik geef me daaraan over. Ik ben “hier en nu”. En dat voelt fijn, en tegelijk ineens ook ontzettend groot.

“Hier nu langs het lange diepe water” is de eerste regel van het weergaloos mooie gedicht Lamento van Remco Campert. Ik moet er vaak aan denken als ik iemand – soms mezelf – praktisch hoor praten over de noodzaak om “in het hier-en-nu te zijn”.

Mindfulness, noemen we het. Erg helpend soms. Ook voor mij, toen ik eens verloren liep in de verwachtingen van anderen en mezelf en daarin de verbinding met vanbinnen best wel was kwijtgeraakt.

Maar Campert voegt er voor mij- waarschijnlijk zonder dat hij daarbij aan zoiets als mindfulness dacht – wel een enorme diepte en perspectief aan toe. Want in zijn gedicht is er niet slechts sprake van een soort statisch “hier nu”.

In dat lange diepe water van het “hier nu” zitten tijd en eeuwigheid. Verlangen en verdriet, heimwee en rouw, leven en dood, en nog zoveel meer wat in gewone taal niet is uit te drukken.

Daarom laat ik graag de grote dichter zelf aan het woord. Om aan de hand van zijn breekbare stem en kwetsbare kracht mee te lopen langs het lange diepe water, en in “hier nu” te zijn, in het vermoeden van de hele grote wereld die daarin aan het licht komt.

In deze periode wil ik een serie schrijfsels maken over de ontdekkingstocht naar wat “Vasten” voor mij betekent. Ik wil er wat mee experimenteren. Ik ervaar het niet als een periode van dingen “niet mogen”, maar juist een tijd om aandachtiger stil te staan bij wat er allemaal te ontdekken en te ontvangen valt als je het overbodige weg durft te laten. Misschien wil je wel mee op ontdekkingstocht

Ad Rem

“Pappa, heb jij reactievermogen?” vraagt mijn negenjarige zoon aan me, naar aanleiding van zijn voetbaltraining. Op dit gebied moet ik de vraag ontkennend beantwoorden. Ik ben van oorsprong bang voor de bal en heb, tot ik kinderen kreeg actieve deelname aan balspelen doeltreffend weten te vermijden.

Overigens kom ik er tot mijn verbazing achter dat zelfs ik, nu ik regelmatig even met mijn zoon meega naar een trapveldje in de buurt om als trainingsmaatje zijn “skills” te oefenen, best nog een soort progressie boek. Dat wil zeggen dat ik de bal zo nu en dan echt raak en zelfs in de juiste richting weet te schieten. Maar echt flitsend zal het nooit worden.

Op andere terreinen heb ik zéker reactievermogen. Verbaal vooral. Snel schakelen, omdenken, vlug een kwinkslag. Zowel van mijn vaders als mijn moeders kant heb ik dat bij mijn geboorte meegekregen. Mijn ooms en tantes, van beide kanten, wisten op de meest onverwachte momenten met hilarische gevatte opmerkingen de ander op het verkeerde been te zetten. En ook mijn vader had regelmatig de juiste opmerking paraat.

Ik zal nooit vergeten hoe ik samen met hem een wandeling maakte over de Utrechtse Heuvelrug. Ik studeerde in Utrecht en woonde nog niet zo lang op kamers in Doorn. Ik had mijn vader een dagje opgehaald om er de omgeving te verkennen. Toen we van het officiële bospad afweken, kwamen we onbedoeld op een clandestien naturistenterrein terecht. Zodra plots de eerste bloterik – naakt op zijn wandelschoenen na – uit de bosjes opdoemde, zei mijn anders zo preutse vader zonder blikken of blozen tegen hem “Je gulp staat open!”.

Ik schijn ook best grappig uit de hoek te kunnen komen en heb regelmatig de lachers op mijn hand. Maar dat talent heeft ook een schaduwkant. Want niet alleen de grappige opmerkingen ontsnappen zomaar mijn mond, als een kurk uit een fles. Ook venijnige, vileine, kille en sarcastische zinnetjes flappen er soms ongecontroleerd uit.

Op basis van een – al dan niet genuanceerd – oordeel gaat een grappig bedoelde, bijna automatische opmerking soms ten koste van de ander. En voor ik het weet gaat het uitgesproken oordeel een eigen leven leiden in de gedachten van de ander, maar ook in mijn eigen hoofd. En kan ik dan nog een andere kant op? Is er dan nog ruimte voor een nieuwe blik? Kan ik nog fris en creatief kijken naar een mens of een situatie. En naar mezelf? Is het “succes” van de grap deze schade waard?

Misschien ook een mooi thema in de Vasten: het uitstellen van een reactie, het nog even binnenhouden, niet altijd alles uitspreken wat er in mij wordt gedacht. Omdat er altijd ook een andere kijk mogelijk is, en mijn snelle woorden soms geknakt riet zouden kunnen breken, groei en bloei belemmerend. Even niet zo ad rem dus, maar op de rem. En stilte oefenen.

In deze periode wil ik een serie schrijfsels maken over de ontdekkingstocht naar wat “Vasten” voor mij betekent. Ik wil er wat mee experimenteren. Ik ervaar het niet als een periode van dingen “niet mogen”, maar juist een tijd om aandachtiger stil te staan bij wat er allemaal te ontdekken en te ontvangen valt als je het overbodige weg durft te laten. Misschien wil je wel mee op ontdekkingstocht

Praten

Als ik iets met de paplepel ingegeven heb gekregen, is het wel praten. Veel praten. Mijn moeder was er maar wat trots op dat ik met anderhalf jaar – volgens haar – alles al kon zeggen, “ook de moeilijke letter R”. Ik oefende dan ook veel. Door te luisteren en mee te praten. Eerst met mijn moeder, die zo mooi en plechtig verhalen kon vertellen over vroeger. En met opa, die daar nog veel meer van wist.

“Hij kan zo goed met oude mensen praten!” zei mamma later dan ook trots, als ik als achtjarige diepzinnige monologen hield tegen bejaarde streekgenoten, die net als wij naar Alphen of Leiden gingen met de bus. Ik sprak ook met de chauffeur. Over politiek, verkeer, de natuur of theologische kwesties. Mijn moeder vond daarom dat ik best wel eens extra op bezoek kon gaan bij senioren in het dorp. Want met zoiets kon je “eer inleggen”.

Later praatte ik met ooms en tantes, leraren, pastoors, dominees, dokters, ouders van vriendjes, de dames van de bibliobus en met de slager. Onderweg uit school, op verjaardagen, na de Mis, in de winkel of tussen de bedrijven door.

De grote valkuil van al dat praten, is dat je denkt dat je ook echt verstand hebt van de dingen waarover je je uitlaat. En dat je zelf een rotsvast vertrouwen krijgt in de taal. Dat het de basis van je zelfbeeld wordt: als ik er woorden voor heb, dan is het waar. “Ik praat dus ik ben!” Dan heb ik houvast. Snel denken, snel spreken, snel reageren….en voor je het weet, duw je het gesprek een richting in, die je met wat meer rust, geduld en luisteren misschien helemaal niet was ingeslagen. Zo wordt een woord een mening of een oordeel.

Daarom is zwijgen en luisteren ook zo’n uitdaging voor me. Stil worden en luisteren naar wat de ander zegt en verzwijgt? Hoe klinkt de ander, ook als hij niks zegt?

En wat klinkt er eigenlijk in mij? Ook dat durven beluisteren. Wat voel ik eigenlijk vanbinnen? Wat is mijn angst en mijn verlangen? Wat wéét ik in de grond van mijn hart zeker, en wat weet ik helemaal niet? En durf ik dát óók te zeggen: ” Ik weet het niet”? En mijn eigen verhaal – ook over mezelf – zou dat misschien niet ook op een heel andere manier kunnen worden verteld?

Waar twijfel ik over, wat geloof ik, waar vertrouw ik op en wat wil er in mij tot ontplooiing komen? Wat wil er al voorzichtig worden uitgesproken? En waarover kan ik beter mijn mond nog houden?

In deze periode wil ik een serie schrijfsels maken over de ontdekkingstocht naar wat “Vasten” voor mij betekent. Ik wil er wat mee experimenteren. Ik ervaar het niet als een periode van dingen “niet mogen”, maar juist een tijd om aandachtiger stil te staan bij wat er allemaal te ontdekken en te ontvangen valt als je het overbodige weg durft te laten. Misschien wil je wel mee op ontdekkingstocht

Vertraging

Daar gaat de “langzame” boot naar Terschelling! Precies volgens dienstregeling. Ik heb me gehaast om op tijd in Harlingen te zijn. Niet voor de boot maar voor de viering in de Michaelkerk waar ik een askruisje wil halen om het begin van de Veertigdagentijd mee te markeren. In Leeuwarden is immers vanavond pas een viering, en dan kan ik niet.

Ik ben haastig maar op tijd uit Leeuwarden vertrokken. Eerst mijn zoon naar school gebracht, daarna nog snel naar de bakker voor onze wekelijkse bestelling, het brood thuisgebracht, nog even een paar appjes beantwoord en toen in de auto.

Er is gelukkig nog plek op de parkeerplaats dichtbij de kerk. Maar je kunt verdikkeme alleen met muntgeld betalen. Wie heeft er tegenwoordig nou nog muntgeld bij zich?! Grrrrr…… Snel naar de grote gratis parkeerplaats verderop. Ik heb nog een paar minuten. Ik trek – ondanks een geblesseerde teen – een dapper sprintje. Twee minuten voor half tien ben ik bij de kerk. Net op tijd om op het mededelingenbord te kijken.

Neeee! Geen viering, en geen askruisje. Wat verdwaasd wandel ik verder, enigszins beschaamd om me heen kijkend wegens de vergeefse manke sprint van zojuist (heeft iemand me gezien?). Ik moet langzaam, want mijn teen brandt in mijn schoen. Chagrijn trekt vanuit mijn voeten door mijn benen omhoog, via mijn buik naar mijn nek. Ik moet plassen en heb het koud.

Tot ik me ineens realiseer dat ik me had voorgenomen vandaag een stukje te schrijven over “vertragen”. En ik gun mezelf een slentertochtje naar de Veerhaven waar ik naar de wc ga en iets te drinken bestel. Door de boxen zingt Flemming “Stilstaan dat bestaat niet”, en direct daarna klinkt Doe Maar met “Carrière maken voordat de bom valt!” Het Universum wil me blijkbaar iets duidelijk maken.

Vooral als Queen daarna “I want to break free” zingt. Raak! Ik wil ook wel vrij worden. Vrij van al die haast. Ik wil meer mijmeren, slenteren en stilstaan, liever nutteloos dan rusteloos zijn. Want wat heeft al dat gejaag nou voor zin als we “stof zijn en tot stof zullen wederkeren”, zoals de officiële tekst bij het askruisje luidt. Ik vind dat nog zo’n sombere boodschap niet.

Ik kijk naar de heiige horizon boven de Waddenzee, en als de snelboot binnenvaart (ook precies op tijd) breekt een waterig zonnetje door.

In deze periode wil ik een serie schrijfsels maken over de ontdekkingstocht naar wat “Vasten” voor mij betekent. Ik wil er wat mee experimenteren. Ik ervaar het niet als een periode van dingen “niet mogen”, maar juist een tijd om aandachtiger stil te staan bij wat er allemaal te ontdekken en te ontvangen valt als je het overbodige weg durft te laten. Misschien wil je wel mee op ontdekkingstocht

Maskers

Hier en daar kom ik ze nog tegen: in de binnenzak van een colbertje, in het dashboardkastje, in een tas. De mondmaskers die we na veel tegenspartelen uiteindelijk bijna allemaal zijn gaan dragen. Om de ziekte buiten te houden. Of binnen.

Wat houd ik nog meer binnen, of buiten, met al dan niet tastbare maskers? En welke middelen gebruik ik om mijn eigen onzekerheid of schaamte te maskeren? Als ik het even niet weet, en dat niet durf toe te geven. Als ik met mijn mond vol tanden sta.

Blaas ik dan hoog van de toren? Met grote woorden en luide stem? Doe ik alsof ik het wél begrijp, of lach ik weg wat eigenlijk pijnlijk is? Of huil ik mee met wolven in het bos? Maak ik wat hard is met zalvende taal onschadelijk? Of hul ik mezelf in zwijgen?

Kruip ik weg in het donker als het licht te fel is? Waar zoek ik dekking als het stormt? En als de liefde zo groot is dat ze me dreigt te overspoelen, vind ik dan mijn veiligheid in ironie of cynisme?

De maskers zijn er niet zomaar. Ze hebben ons beschermd in bange dagen, in jeugd en nacht en ontij. Dus “maskers af!” is misschien een te makkelijke kreet. Omdat hij geen recht doet aan onze wil tot overleven. Aan dat wat ons er doorheen heeft gesleept. Dus ga niet rukken en trekken aan de maskers van de ander of jezelf. Erken dat ze er zijn. Dat is al heel wat.

En dan, als het – soms even – bij een vriend, of een geliefde, of een vreemde in de trein, of bij een kaarsje in de kathedraal of in je eigen hoekje, zo vertrouwd voelt dat er tranen komen en blijven komen. Misschien valt dan het masker vanzelf wel af. En sta je, onwennig vrij en licht, in de wind en adem je diep in.

In deze periode wil ik een serie schrijfsels maken over de ontdekkingstocht naar wat “Vasten” voor mij betekent. Ik wil er wat mee experimenteren. Ik ervaar het niet als een periode van dingen “niet mogen”, maar juist een tijd om aandachtiger stil te staan bij wat er allemaal te ontdekken en te ontvangen valt als je het overbodige weg durft te laten. Misschien wil je wel mee op ontdekkingstocht

Weekenddrinker

“Ik ken d’r toch zeker nog wel eentje nemen?!” zei hij elke zondag met een dubbele tong, terwijl mijn moeder al bezig was de tafel te dekken voor het warme middageten. Vlug zette hij nog een fles amstel uit de kelder naast zijn bord om vervolgens tergend langzaam en morsend zijn soep op te lepelen. Daarna was het weekeinde voor mijn vader voorbij. Na het eten ging hij naar bed, om er rond een uur of half vijf met een bleek hoofd nog even uit te komen. Een kopje koffie, toch nog even de laatste flessen bier uit het krat. Grimmig zwijgen tijdens de avondboterham, en om half zeven weer onder de dekens.

Nog altijd vertellen neven, nichten en dorpsgenoten mij dat mijn vader zo gezellig was als hij bier of een borrel op had. Hoe hij met het glaasje op zijn kop wild danste tijdens feestjes. Je kon met hem lachen. En dat was ook zo. Op dat feestje. De nasleep ervan was minder gezellig.

Het is toch met schroom en schaamte dat ik dit vertel. Want hij was mijn vader, en ik hield van hem; en hij van mij, daar ben ik van overtuigd. Hij is deel van wie ik ben. En ik ben blij dat ik hem, vooral de laatste twintig jaar van zijn leven, veel vaker nuchter meemaakte, en dat dan veel meer zichtbaar werd hoe oprecht, grappig en lief hij was. En ook dat wil ik graag blijven koesteren.

Maar die andere werkelijkheid was er ook. Die heeft me in mijn kindertijd mede gevormd, én – durf ik toch ook wel te zeggen – beschadigd. Het is verbazingwekkend hoeveel details ik me nog herinner van gebeurtenissen in mijn jeugd waar drank aan te pas kwam. En hoe ik als kind probeerde pappa ervan te overtuigen dat het niet goed voor hem was. En hoe ik dan keer op keer teleurgesteld moest toezien hoe hij ook het volgende weekend, tussen vrijdagavond en zondagmiddag, weer een heel krat meester maakte. En er dús nauwelijks voor mij en voor mijn moeder was. Laat staan voor zichzelf.

“Ik gunde het die man”, zei mijn moeder de laatste jaren dikwijls, als het drankgebruik ter sprake kwam. Ik heb het nooit aangedurfd om tegen haar te zeggen wat ik eigenlijk dacht: “Ik wou dat je dat wat minder had gedaan!” Maar waarschijnlijk stond ook zij er min of meer machteloos tegenover, net zoals andere zwijgende omstanders.

Ik denk dat mijn vader in wezen, zonder daar ooit hulp voor te hebben gevraagd of gekregen – door aanleg en omstandigheden – depressief en angstig was. Dat hij de buitenwereld als een grote bedreiging zag, en dat hij daaraan probeerde te ontsnappen door van weekend naar weekend en van verjaardag naar feestje te leven. Alsof je met drank een verzachtend vlies over de harde werkelijkheid kan leggen.

Dat laatste herken ik maar al te goed. Al kan ik – al heel lang – veel beter maat houden, ook ik ken de verraderlijke valkuil van alcoholgebruik uit ervaring. De zachtheid, de warmte en het zelfvertrouwen die je in vloeibare vorm tot je kunt nemen. Maar ik leef in een andere tijd en onder andere omstandigheden, samen met andere mensen, waardoor ik geleidelijk heb geleerd, en nog steeds met vallen en opstaan opnieuw blijf leren, dat het leven pas echt geleefd kan worden als je vóelt wat er te voelen is, en je er niet voor wegkruipt.

Daarom is een vast onderdeel van de veertigdagentijd voor mij al jaren dat ik sowieso gedurende deze periode geen alcohol drink. Om mezelf en alles wat er vanbinnen is niet uit de weg te gaan. En stiekem hoop ik ook een beetje dat ik daarmee iets aan anderen meegeef. Als ik er bij stil sta, kende en ken ik van nabij immers veel lieve, aardige en talentvolle mensen die door een – al dan niet verborgen – alcoholverslaving een gestagneerd bestaan leiden, of er veel te jong aan ten onder zijn gegaan. Ik zou hen graag iets anders gunnen.

In deze periode wil ik een serie schrijfsels maken over de ontdekkingstocht naar wat “Vasten” voor mij betekent. Ik wil er wat mee experimenteren. Ik ervaar het niet als een periode van dingen “niet mogen”, maar juist een tijd om aandachtiger stil te staan bij wat er allemaal te ontdekken en te ontvangen valt als je het overbodige weg durft te laten. Misschien wil je wel mee op ontdekkingstocht.